Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Functiewoorden
Oefenen met functiewoorden
1 / 29
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
Middelbare school
vmbo lwoo, havo
Leerjaar 3
Cette leçon contient
29 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
40 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Oefenen met functiewoorden
Slide 1 - Diapositive
Ik vind dat roken slecht is.
Slide 2 - Diapositive
Hoe noemen we de zin 'Ik vind dat roken slecht is.'?
(standpunt/argument/weerlegging)
Slide 3 - Question ouverte
aanbeveling
conclusie
argument
Ik vind dus dat roken verboden moet worden.
Ik raad winkels aan geen sigaretten meer te verkopen.
Roken is namelijk slecht voor je gezonheid.
Slide 4 - Question de remorquage
voorbeeld
definitie
tegenwerping
Meeroken betekent dat je tabaksrook van een ander inademt.
Maar een sigaretje is wel lekker.
Je kunt bijvoorbeeld een slecht gebit krijgen.
Slide 5 - Question de remorquage
oorzaak
gevolg
probleemstelling
Jongeren beginnen vaak met roken door groepsdruk.
Uiteindelijk kun je verslaafd raken.
Het is schokkend dat jongeren steeds vroeger beginnen met roken.
Slide 6 - Question de remorquage
samenvatting
uitwerking
verklaring
Groepsdruk kan ontstaan door de onzekerheid van pubers.
Al met al heeft roken gevolgen voor je gezonheid, voor je portemonnee en voor je relaties.
Een verslaving kun je omschrijven als het niet meer zonder iets kunnen, zowel fysiek als mentaal.
Slide 7 - Question de remorquage
Wat is een weerlegging?
A
een herhaling van je standpunt
B
een tegenargument
C
een ontkrachting van een (tegen)argument
D
een nieuw argument
Slide 8 - Quiz
Wat is een anekdote?
A
een grappig en herkenbaar verhaaltje
B
een reden om ergens over te schrijven
C
een bepaalde vraag
D
een constatering
Slide 9 - Quiz
Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het midden van een tekst
D
aan het eind van een tekst
Slide 10 - Quiz
In welke zin staat een nuancering?
A
Je ben niet meteen verslaafd als je één sigaret hebt gerookt.
B
Roken is nog veel schadelijker dan mensen denken.
C
Bovendien stinken mensen die roken uit hun mond.
D
Heb je er wel eens aan gedacht wat roken doet met je witte muren?
Slide 11 - Quiz
Hoe noemen we een goede raad?
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring
Slide 12 - Quiz
Hoe noem je het als een schrijver uitlegt waarom iets is zoals het is?
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde
Slide 13 - Quiz
Hoe noem je: dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette?
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding
Slide 14 - Quiz
Wat is een verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst?
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote
Slide 15 - Quiz
Wat is een vaststelling van een feit of verschijnsel?
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie
Slide 16 - Quiz
Hoe noem je:
nadenken over wat het beste is?
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie
Slide 17 - Quiz
Wat bedoelen we met de omschrijving:
verfijning van een mening?
A
definitie
B
nuancering
C
constatering
D
conclusie
Slide 18 - Quiz
Wat is: een zeer nauwkeurige omschrijving van een begrip?
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
definitie
Slide 19 - Quiz
Wat is een argument tegen een eerder gegeven mening?
A
afweging
B
relativering
C
tegenwerping
D
definitie
Slide 20 - Quiz
Wat wordt bedoeld met:
stelling nauwkeuriger omschreven?
A
vraagstelling
B
uitwerking
C
tegenwerping
D
definitie
Slide 21 - Quiz
Wat hoort bij de omschrijving:
de centrale vraag?
A
vraagstelling
B
relativering
C
tegenwerping
D
definitie
Slide 22 - Quiz
Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering
Slide 23 - Quiz
Welk functiewoord is van toepassing op alinea 2
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering
Slide 24 - Quiz
Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1
A
constatering
B
aanleiding
C
probleemstelling
D
nuancering
Slide 25 - Quiz
Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1
A
constatering
B
aanleiding
C
nuancering
D
vraagstelling
Slide 26 - Quiz
Welk functiewoord is van toepassing op de eerste zin van deze alinea.
A
constatering
B
definitie
C
nuancering
D
vraagstelling
Slide 27 - Quiz
Welk functiewoord is van toepassing op deze alinea.
A
argument
B
tegenwerping
C
nuancering
D
vraagstelling
Slide 28 - Quiz
Welk functiewoord is van toepassing deze alinea.
A
constatering
B
definitie
C
nuancering
D
vraagstelling
Slide 29 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
3 havo Functiewoorden, h6
Juin 2024
- Leçon avec
25 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Functiewoorden
Avril 2024
- Leçon avec
37 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
Functiewoorden II
Novembre 2024
- Leçon avec
19 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
3 v H6 Lezen - Functiewoorden (2)
Juin 2024
- Leçon avec
20 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
A3: functiewoorden H5
Juin 2024
- Leçon avec
37 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
19/06 3V
Juin 2024
- Leçon avec
22 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
klas 3 Functiewoorden roken h5 h6
Mai 2023
- Leçon avec
34 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Functiewoorden, h6
Décembre 2023
- Leçon avec
35 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3