Woordsoorten 2 (M)HA

Woordsoorten 2(M)HA
Voorbereiding toetsweek 2
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Woordsoorten 2(M)HA
Voorbereiding toetsweek 2

Slide 1 - Diapositive

Inhoud woordsoorten
Werkwoorden (Z/H/K)
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord
(On)bepaald hoofdtelwoord
(On)bepaald rangtelwoord
Bijwoord

Rood = ook voor mavo! (MUV. Z/H/K)

Slide 2 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en  gevoel.
Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.

- De fiets van Pieter is erg mooi geworden.
- Budel is een dorp in Nederland

Slide 3 - Diapositive

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 4 - Quiz


Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
verdriet
B
grond
C
rommelig
D
batterij

Slide 5 - Quiz

lidwoorden
- de

- het (let erop dat dit ook een pers. vnw kan zijn!)

- een

Slide 6 - Diapositive


Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 7 - Diapositive

Benoem de bijvoeglijke naamwoorden uit de volgende zin:
Het meisje is erg leuk en maakt een mooie tekening.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het bnw in de volgende zin.
Maandag is er een toets en het onderwerp is heel erg moeilijk.
A
maandag
B
heel
C
erg
D
moeilijk

Slide 9 - Quiz

Voorzetsels

Slide 10 - Carte mentale

persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord                Bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Diapositive

Ik heb de boeken van Madelon geleend.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
de
C
Madelon
D
ik / de

Slide 12 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn ...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 13 - Quiz

Zij heeft haar fiets gemaakt.
Wat is het bez. vnw?
A
zij
B
heeft
C
haar
D
er is geen bez. vnw

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Vidéo

Wat is het wederkerend voornaamwoord?
Hij verbrandt zich.
A
Hij
B
verbrandt
C
zich
D
Het

Slide 16 - Quiz

Wederkerend voornaamwoord

Vergis je je nu niet met je antwoord?
A
je (1e)
B
je (2e)
C
je (3)
D
Er is geen wederkerend vnw

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Vidéo

Wat is GEEN koppelwerkwoord?
A
Lijken
B
Lopen
C
zijn
D
Schijnen

Slide 19 - Quiz

Is "werd" een zelfstandig werkwoord?
Er werd wat geglimlacht: van mij naar hem
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Ik heb tegen de bal geschopt.

Het zelfstandig werkwoord is:
A
geschopt
B
tegen
C
ik
D
heb

Slide 21 - Quiz

De werkzaamheden zullen moeten worden gestaakt.
Wat is het zww.
A
zullen
B
moeten
C
worden
D
gestaakt

Slide 22 - Quiz

Pieter is op de fiets naar huis gegaan.
Benoem de werkwoorden.

Slide 23 - Question ouverte

Hij schijnt ziek te zijn geworden.

Slide 24 - Question ouverte

Vragend voornaamwoord
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden: 
wie, wat, welke, wat voor (een)

Slide 25 - Diapositive

Dit zijn GEEN vragend voornaamwoorden!
Een vragend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand.

Slide 26 - Diapositive

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw.) wijst iets aan.

Dit zijn de aanwijzende
voornaamwoorden:
- Die
- Dit
- Dat
- Deze 

Slide 27 - Diapositive

Wat zullen we dit meisje, dat daar zit gaan geven?
Benoem vr. vnw en aanw. vnw.

Slide 28 - Question ouverte

Wat is een zin met een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Die jongen daar is mijn neefje.
B
De jongen, die daar loopt, is mijn neefje
C
Hoe heet die jongen?
D
Dat jongetje is mijn neefje.

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Vidéo

3. Sleep de woorden naar het juiste vakje.
aanwijzend voornaamwoord
persoonlijk 
voornaamwoord
Bezittelijk 
voornaamwoord
betrekkelijk voornaamwoord
Heeft
zij
die
posters
gezien
die
in
mijn
kamer
hangen?

Slide 31 - Question de remorquage

Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden zijn: iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).  
 
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. 

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo

Veel leerlingen uit leerjaar twee maken de toets tijdens het derde uur in het laatste lokaal.

Slide 34 - Question ouverte

Slide 35 - Vidéo



Zoek het bijwoord:

Morgen geef ik een feestje.
A
Morgen
B
geef
C
een
D
feestje

Slide 36 - Quiz

Hoe goed snap je grammatica woordsoorten nu?
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Sondage