havo3-C7-§6-komma, dubbele punt, aanhalingstekens


Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les=Komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma
15 minuten stil lezen

Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas



1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon


Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les=Komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma
15 minuten stil lezen

Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas



Slide 1 - Diapositive

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je de komma, dubbele punt, aanhalingstekens en puntkomma gebruikt


Slide 2 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden
Leestekens (bijvoorbeeld punt, vraagteken en uitroepteken) helpen bij het lezen van een tekst. Hieronder staan enkele regels voor het gebruik van leestekens.
Een komma geeft een rustmoment in de zin aan. Je gebruikt een komma
• voor of na een aanspreking:
– Pardon, wilt u uw jas van de stoel halen, mevrouw?
• tussen twee persoonsvormen:
– Als je al je verdiende geld meteen uitgeeft, heb je geen budget voor onverwachte uitgaven.
• tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn:
– Tom heeft tegenwoordig een baantje als afwasser in het strandpaviljoen, omdat hij geld voor zijn vakantie wil verdienen.

Slide 3 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden
Een dubbele punt dient om iets aan te kondigen:
• een citaat (directe rede):
– De leraar zei: ‘De Franse taal leer je alleen door hem veel te spreken.’

Een citaat (directe rede) is het gedeelte dat letterlijk weergeeft wat iemand zegt.

• een gedachte (let op: bij een gedachte gebruik je geen aanhalingstekens, na de dubbele punt volgt een kleine letter):
– Tino dacht: ik hoop dat mijn nieuwe schoenen snel bezorgd worden.
 -Ik dacht: morgen ga ik naar de film. 
-Morgen ga ik naar de film, dacht ik.

Slide 4 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden
een dubbele punt gebruik je bij
een opsomming met aankondiging:
– In de koffiezaak op de hoek verkopen ze de volgende lekkernijen: brownies, muffins, kaneelbroodjes en worteltaart.


Maar: In de koffiezaak op de hoek verkopen ze brownies, muffins, kaneelbroodjes en worteltaart. (een opsomming zonder aankondiging, een doorlopende opsomming waar je geen pauze hoort bij het hardop lezen van de zin)

 Achter de delen van de opsomming plaats je een komma. Je eindigt met een punt.

Slide 5 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden
Het eerste woord na de dubbele punt krijgt meestal geen hoofdletter (tenzij het een hoofdletterwoord is, zoals een naam). 
Na de dubbele punt schrijf je wel een hoofdletter als er een volledige zin geciteerd wordt. 

Bijvoorbeeld:
De dag begint altijd met een heel ritueel: opstaan, douchen, aankleden, ontbijten en naar school.
Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.

De minister heeft gezegd: "Hier is geen geld meer voor."( citaat)

Slide 6 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden
dubbele punt bij:
• een uitleg of toelichting:
– Ik ga volgende week niet naar dansles: mijn ouders geven een feest waar ik graag bij wil zijn. 

Nogmaals voorbeelden dubbele punt
1-Gemma en Wim hebben vier kinderen: Tessa, Johan, Wim en Marleen. (opsomming)
2-Mijn vader had geen geld bij zich: een vervelende situatie. (conclusieje kunt de dubbele punt vervangen door dus.
3-Mijn tante kan nu niet komen: ze ligt met een hernia in het ziekenhuis. (verklaring/uitleg) kun je vervangen door want
4-Mona schreef: 'We hebben eindelijk Rome gezien.' (citaat)








Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

§ 2 Tekstverbanden
Aanhalingstekens zet je ergens omheen, bijvoorbeeld om een citaat of een zelfbedacht woord. Ná de beginaanhalingstekens komt nooit een spatie. Vóór de eindaanhalingstekens komt ook nooit een spatie. Daarmee voorkom je dat de aanhalingstekens gescheiden worden van het citaat als de zin wordt afgebroken aan het eind van een regel.
Aanhalingstekens gebruik je
bij citaten (kijk ook goed naar de plaatsing van de andere leestekens):
– Roos zei: ‘Wat ga jij morgen doen?’
– ‘Ik ga morgen naar de film’, zei Tessa. ‘Ga je mee?’
– ‘Nee, ik kan niet,’ antwoordde Roos, ‘want ik moet werken.’
– ‘Wat saai!’ mopperde Tessa chagrijnig.

Slide 9 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden
• als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis:

– Het woord ‘thuizenaar’ is een neologisme.
• als het woord op een speciale manier (bijvoorbeeld spottend) gebruikt wordt:
– Terwijl de regen met bakken uit de lucht kwam, zuchtte mijn vader dat het ‘geweldig’ weer was. 

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Lien

§ 2 Tekstverbanden
Een puntkomma gebruik je
tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen:
– Isaac nam een grote slok cola en liet daarna een boer; dat vond ik niet zo chic.
als afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan.
Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt:
– De volgende leestekens zijn gebruikt:
  ‘– geeft het begin van een citaat aan;
  ?– geeft een vraag aan;
  ,– staat na een aanspreking;
  . – staat aan het eind van een zin.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

Slide 14 - Lien

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 15 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten
Zet het zo in je schrift:
cursus-C
paragraaf -§
bladzijde -blz. 
opdracht- opdr.

Staat er: omcirkel, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 16 - Diapositive

Aan de slag

Slide 17 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden
Maken:

Cursus 7
§6
blz. 252
 opdr. 1 t/m 5

Je maakt alles in je schrift! ( opdr. 2 schrijf je dus in het geheel over!)



Slide 18 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden

Slide 19 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden

Slide 20 - Diapositive

§ 2 Tekstverbanden

Slide 21 - Diapositive