Verwijzen

Verwijzen

'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Verwijzen

'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?

Slide 1 - Diapositive

Wat doen we vandaag?
1. Lezen 
2. Terugblik foutieve samentrekking
3. Start H3 grammatica: verwijswoorden (lessonup)
4. Zelfstandig aan de slag
5. Afsluiting
Wat heb je aan deze les?
1.  Je kunt met de juiste verwijswoorden verwijzen naar het antecedent. 
2. Je herhaalt de belangrijkste regels die je nodig hebt om goed te kunnen verwijzen.

Slide 2 - Diapositive

(foutieve) samentrekking
Formuleer de zin correct, laat weg wat je mag weglaten (samentrekken)
1. leerlingen van de onderbouw en leerlingen van de bovenbouw zijn morgen vrij

Vraag:
2. Aan welke 3 voorwaarden moet een samentrekking voldoen?
timer
3:00

Slide 3 - Diapositive

(foutieve) samentrekking
Formuleer de zin correct, laat weg wat je mag weglaten (samentrekken)
1. leerlingen van de onderbouw en leerlingen van de bovenbouw zijn morgen vrij
Leerlingen van de onder- en bovenbouw zijn morgen vrij.

Vraag:
2. Aan welke 3 voorwaarden moet een samentrekking voldoen?
De weggelaten woorden moeten dezelfde functie, betekenis en getal hebben.

Slide 4 - Diapositive

De jongen koopt een fiets. De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets.
Verwijswoorden

Slide 5 - Diapositive

De jongen koopt een fiets. Hij fietst erop naar huis. Hij laat hem zien aan zijn moeder. De jongen is er blij mee.
Verwijswoorden

Slide 6 - Diapositive

Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. 

Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern.
Verwijswoorden

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Onzijdige woorden
Het-woorden zijn onzijdig.
Namen van landen, provincies, steden en clubs en verkleinwoorden zijn ook onzijdig.

Slide 9 - Diapositive

Vrouwelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Vrouwelijk zijn:
- vrouwelijke dieren of personen
- de-woorden op de 
volgende uitgangen:


Slide 10 - Diapositive

Mannelijke woorden
Alle de-woorden die niet vrouwelijk zijn, zijn mannelijk.

Als je van een woord niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is, mag je het beschouwen als mannelijk.


Slide 11 - Diapositive

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De koningin
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 12 - Quiz

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

Duitsland
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 13 - Quiz

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De apotheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 14 - Quiz

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De tafel
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 15 - Quiz

Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt .... vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor .... mee en bezorgt .... een 
gezellige middag.
Verwijswoorden - hen/hun

Slide 16 - Diapositive

Let op!
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). 
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).


Verwijswoorden - hen/hun

Slide 17 - Diapositive

Vorige week ging ze met ........ mee naar de nieuwe sportschool.
A
hen
B
hun

Slide 18 - Quiz

Waarom vraag jij ..... altijd voor tips en adviezen?
A
hen
B
hun

Slide 19 - Quiz

Let op!

Met het verwijswoord wat verwijs je naar dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), naar een overtreffende trap (het beste) en naar een hele zin:
Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.




Verwijswoorden - wat

Slide 20 - Diapositive

Let op!
- Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover) 
- Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):


De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt


Verwijswoorden - dieren/mensen

Slide 21 - Diapositive

De vereniging vraagt ........................ leden om een gift ................ gebruikt zal worden voor zieke kinderen.
zijn
haar
dat
die
hun
zij

Slide 22 - Question de remorquage

Mijn oma, ........................... ik elke dag een appje krijg, heeft een auto .......................... ze veel kilometers aflegt.
waarvan
van wie
waarmee
met wie

Slide 23 - Question de remorquage

De meeste mensen hechten veel waarde aan .......... vrije weekend.
A
het
B
hun
C
zijn
D
hen

Slide 24 - Quiz

Schrijf de ontbrekende verwijswoorden op: hen of hun?

Het was Argentinië ....... eerste WK-overwinning sinds 36 jaar. In de eerste helft scoorde Argentinië. De scheidsrechter Szymon Marciniak gaf ...... een penalty in de 23e minuut. In de 36e minuut scoorde Di Maria door een fenomenale assist van Mac Allister. De spelers juichten. Het publiek was euforisch en klapte voor ....... . 

Slide 25 - Diapositive

Nu maken 

H3 Grammatica blz. 93  (verwijzen): 
Opdracht: 1, 2 (kies er 5), *3  blz. 93
timer
10:00

Slide 26 - Diapositive

1. Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
2. Vorige week verscheen de documentaire Harry & Meghan dat veel opschudding veroorzaakte.
Fouten met verwijswoorden

Slide 27 - Diapositive

Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat. Artikel is een het-woord, dus die moet dat zijn.

Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Fouten met verwijswoorden

Slide 28 - Diapositive

De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Fouten met verwijswoorden

Slide 29 - Diapositive

Het woord familie is vrouwelijk, dus zijn moet haar zijn.

De koninklijke familie dankt haar status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Fouten met verwijswoorden

Slide 30 - Diapositive

Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Fouten met verwijswoorden

Slide 31 - Diapositive

Na een voorzetsel en als lijdend voorwerp gebruik je hen, maar als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je hun: hen moet hun zijn.
maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Fouten met verwijswoorden

Slide 32 - Diapositive

Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
Fouten met verwijswoorden

Slide 33 - Diapositive

Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: haar moet zijn zijn.

Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
Fouten met verwijswoorden

Slide 34 - Diapositive

Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.
Fouten met verwijswoorden

Slide 35 - Diapositive

Naar dieren en dingen verwijs je met waar+voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus waarnaar moet naar wie zijn.
Fouten met verwijswoorden

Slide 36 - Diapositive

Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
Fouten met verwijswoorden

Slide 37 - Diapositive

Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een overtreffende trap: mooiste is een overtreffende trap, dus dat moet wat zijn.
Fouten met verwijswoorden

Slide 38 - Diapositive

Nu maken

H3 Formuleren blz. 96 

Opdracht: 1, 2, 3
Gebruik het schema van blz. 92

Slide 39 - Diapositive