4.6 Evolutie in populaties

BS6: Evolutie in populaties
V4
Thema 4
Evolutie
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

BS6: Evolutie in populaties
V4
Thema 4
Evolutie

Slide 1 - Diapositive

De voorpoot van een krokodil en de voorpoot van een mol zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen

Slide 2 - Quiz

De vleugel van een vleermuis en de vleugel van een vlieg zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen

Slide 3 - Quiz

De poten van insecten en de poten van zoogdieren zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen

Slide 4 - Quiz

Bekijk de stamboom van slangensoorten.
Welk soort is als eerste ontstaan?
A
1
B
2
C
3
D
7

Slide 5 - Quiz

Bekijk de stamboom van slangensoorten.

Welk soort is uitgestorven?
A
1
B
7
C
4
D
6

Slide 6 - Quiz

In de natuur is er altijd
Deze kan bijvoorbeeld ontstaan door
Individuen met een genotype dat goed is aangepast aan de omgeving zullen meer 
Dit proces noemen we 
mutaties 
genetische variatie 
nakomenlingen krijgen
natuurlijke selectie

Slide 7 - Question de remorquage

Welke van de volgende criteria is niet nodig voor evolutie?
A
Variatie in eigenschappen
B
Erfelijkheid van eigenschappen
C
Selectie voor het sterkste individu
D
Isolatie van populaties

Slide 8 - Quiz

Definities
  • Populatie = Alle individuen van een soort die in een bepaald gebied leven en onderling voortpanten

  • Genenpool is alle verschillende genen/allelen  die voorkomen in een populatie 

  • Gene flow = (incidentele) uitwisseling van genen tussen populaties 


Slide 9 - Diapositive

Stel dat....
- Populaties volledig gescheiden zijn 
- Ze groot genoeg zijn 
- Er geen evolutie optreedt
(allelen hebben dus geen specifiek voordeel) 

Dan blijkt dat de allelfrequenties 
(=hoe vaak allel voorkomt binnen populatie)    in populaties constant blijven --> Regel van Hardy Weinberg

Slide 10 - Diapositive

Voorwaarden voor Hardy-Weinberg evenwicht
geen selectievoordeel op een allel
geen seksuele selectie (non-random mating)
geen geneflow
geen genetic drift
geen mutaties
seksuele voortplanting van diploide organismen

Slide 11 - Diapositive

De allelfrequentie van een dominant allel noemen we 'p'

De allelfrequentie van een recessief allel noemen we 'q'

Hierbij geldt het volgende:

p + q = 1

Slide 12 - Diapositive

Stel, we bestuderen een populatie waarin van één gen twee allelen voorkomen, een dominant allel (A) en een recessief allel (a).

Stel, deze populatie bestaat uit 1000 individuen.
Hoeveel allelen zijn er dan in totaal voor dit gen in de populatie?

Slide 13 - Question ouverte

Voorbeeld:

populatiegrootte: 1000
p = 0,700
q = 0,300

De wet van Hardy-Weinberg stelt ons ook in staat om genotype frequenties te berekenen. 

Slide 14 - Diapositive

n = 1000
p = 0,700

Wat is de genotype frequentie van het homozygoot dominante genotype (AA)?
A
0,700
B
1000
C
0,490
D
0,500

Slide 15 - Quiz

populatiegrootte: 1000
p = 0,700
q = 0,300

Een individu heeft dus 0,700 * 0,700 kans om het genotype AA te hebben.

Oftewel:

AA = p^2

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

n = 1000
p = 0,700

Wat is de genotype frequentie van het homozygoot recessieve genotype (aa)

Slide 18 - Question ouverte

AA = p^2
aa = q^2

Hoe zou je dan Aa uitdrukken?

Slide 19 - Question ouverte

n = 1000; p = 0,700; q = 0,300

Bereken het aantal organismen dat naar verwachting heterozygoot zal zijn.

Slide 20 - Question ouverte

Allelfrequentie
Processen/ gebeurtenissen die de allelfrequenties beïnvloeden:

Geleidelijke ontwikkeling -> Evolutie 
Micro > binnen populatie (bijv: seksuele selectie)
Macro > nieuwe soort
Extreme gebeurtenis -> Genetic Drift

Slide 21 - Diapositive

Genetic drift
- Puur toevalsproces:
  1. Afzondering van een kleine sub-populatie die genetisch verschilt ten opzichte van de oorspronkelijke populatie  (Founder-effect: vb. migratie ; Flessenhalseffect: rest van populatie sterft door bijv. natuurramp) 
  2. De sub-populatie groeit uit 

Slide 22 - Diapositive

Wanneer heeft Genetic drift het grootste effect?
A
Als van een populatie van 500 individuen er 50 overleven na een ramp
B
Als van een populatie van 50 individuen er 5 overleven na een ramp

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Vidéo