Havo 2: wg of ng?

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Nederlands

Hoofdstuk 3: grammatica zinsdelen

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Blz. 92 & 93 van je boek!

Wat gaan we doen?

We gaan het vandaag hebben over het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde. 

Wat weet je over het naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde?

Koppelwerkwoord

Zegt wat iemand is (of wordt, blijft, blijkt, lijkt, schijnt)

Naamwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk gezegde

Zegt wat iemand doet

Naamwoordelijk deel en werkwoordelijk deel

Alle werkwoorden in de zin

Zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord

Persoonsvorm en onderwerp noteren

Pv + bijbehorende ww'en

Pv + [nw.deel] + overige ww'en

Lesdoel

Aan het eind van deze les kun je onderscheid maken tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.

Zoek het werkwoordelijk gezegde:
Topverdieners weigerden salaris in te leveren tijdens de crisis.

1. Weigerden
2. Weigerden in te leveren
3. Tijdens de crisis
4. Weigerden tijdens de crisis

Zoek het naamwoordelijk gezegde:
Voor haar leeftijd blijft Daniëla nog altijd vrij klein.

1. Blijft vrij klein
2. Blijft altijd klein
3. Blijft nog altijd vrij klein
4. Blijft

Noem de koppelwerkwoorden (6) die bij het naamwoordelijk gezegde horen.

00:59

Welke 2 dingen kun je zeggen met een gezegde?

01:32

Wat is het verschil tussen deze twee zinnen?

03:21

Hij lijkt me verslaafd aan zombiefilms heeft een naamwoordelijk gezegde.

Juist

Onjuist

04:38

Wat is er gebeurd met de betekenis van 'vrijdag'?

Hoe zit dat?

De betekenis van 'vrijdag' verandert naar 'aankomende vrijdag'. De tweede zin (onze winkel is vrijdag geopend) staat dan ineens in de tegenwoordige tijd.

De zin kun je ook lezen als: onze winkel is open. 'Is' is het enige werkwoord en geopend wordt dan gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.

In de tweede zin is dus sprake van een naamwoordelijk gezegde, terwijl in de eerste zin sprake is van een werkwoordelijk gezegde.

Stappenplan: wg of ng?

Stap 1. Noteer de persoonsvorm en het onderwerp

Stap 2. Vraag: staat er een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken of schijnen in de zin?
Ja? Ga naar stap 3.
Nee? Dan is het een wg (pv + bijbehorende werkwoorden)

Stap 3. Vraag: zegt dit ww wat iemand of iets is (of wordt, blijft, blijkt enz.)?
Ja? Ga naar stap 4.

Nee? Dan is het een wg (pv + bijbehorende werkwoorden)

Stap 4. Vraag: wat + pv + ow + overige werkwoorden?

Antwoord is het naamwoordelijk deel (ng = pv + [nw.deel] + overige werkwoorden)

Wat vond je van deze les?

😒🙁😐🙂😃

Zelfstandig werken

Wat: maken opdr. 1 t/m 4 van blz. 93-94 van je boek

Hoe: 10 minuten zelfstandig en in stilte werken, daarna 5 minuten zachtjes overleggen

Tijd: totaal 15 minuten

Klaar? Doe even rustig iets voor jezelf.