Herhaling Avoir 1 vwo havo

Herhalingsles grammatica
avoir = hebben
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herhalingsles grammatica
avoir = hebben

Slide 1 - Diapositive

Eerst even in het Nederlands
Hoe vervoegen wij het werkwoord "hebben"?
Tekst

Slide 2 - Diapositive

Encore une fois!
j' ai = ik heb
Tu as = jij hebt
Il a = hij heeft
Elle a = zij heeft
On a = men heeft OF wij hebben
Nous avons = wij hebben
Vous avez= u heeft / jullie hebben
 ils ont = zij hebben 
elles ont = zij hebben

Slide 3 - Diapositive

Eventjes oefenen...
Pratiquer

Slide 4 - Diapositive

J'
Tu
Il / Elle
Nous
Vous
Ils / Elles
Ai
A
Ont
Avez
As
Avons

Slide 5 - Question de remorquage

Praktische tip
Wanneer je in de zin niet een persoonlijk voornaamwoord ziet staan, is het soms lastig om te weten welke vorm je invult.

Daarom: een tip!

Bij 1 naam of een woord met le/la/l'/un/une: de il/elle/on-vorm
Bij 2 namen of een woord met les/des: de ils/elles-vorm



Slide 6 - Diapositive

Kun je het ook met zinnen?
Kies de juiste vervoeging: welke past in de zin?

Slide 7 - Diapositive

Nous ..... une voiture et un vélo
A
a
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 8 - Quiz

Ils / Elles .... une grand-mère super!
A
avons
B
a
C
ont
D
avez

Slide 9 - Quiz

....as une sœur?
A
je
B
il
C
tu
D
nous

Slide 10 - Quiz

....ai douze ans
A
elle
B
j'
C
je
D
vous

Slide 11 - Quiz

...a quel âge?
A
elle
B
nous
C
elles
D
ils

Slide 12 - Quiz

La ville .... beaucoup de magasins
A
avons
B
a
C
est
D
ont

Slide 13 - Quiz

Jaques et Françoise .... trois pommes
A
ai
B
a
C
avons
D
ont

Slide 14 - Quiz

Le chat ... mal à la patte
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 15 - Quiz

Vous ..... une grande soeur?
A
ai
B
avez
C
avons
D
as

Slide 16 - Quiz

Het rijtje van "avoir"

Slide 17 - Question ouverte

Encore une fois!
j' ai = ik heb
Tu as = jij hebt
Il a = hij heeft
Elle a = zij heeft
On a = men heeft OF wij hebben
Nous avons  = wij hebben
Vous avez = u heeft / jullie hebben
 ils ont = zij hebben (m. m.v)
elles ont = zij hebben ( v. m.v)

Slide 18 - Diapositive