SPA 2A 2021-10-08 VRIJ

Plan de hoy Plan van vandaag
  1. Leren / voorbereiden voor de toets (LE, D-toets, werkbladen)
  2. Eventueel meedoen met extra uitleg grammatica H6
  3. Laatste 10 minuten : quizje voca H6
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Plan de hoy Plan van vandaag
  1. Leren / voorbereiden voor de toets (LE, D-toets, werkbladen)
  2. Eventueel meedoen met extra uitleg grammatica H6
  3. Laatste 10 minuten : quizje voca H6

Slide 1 - Diapositive

Saber/poder Kunnen
Saber en poder betekenen allebei kunnen, maar je gebruikt ze in verschillende situaties: 

Saber bij kennis en vaardigheden (dus: weten/kunnen)
>>> ¿Sabes hablar español? Kun jij Spaans spreken?

Poder bij mogelijkheden, omstandigheden en toestemming (dus: mogen/kunnen)
>>> No puedo hablar ahora, porque tengo clase. Ik kan nu niet praten, want ik heb les.

Slide 2 - Diapositive

Paco no (saber/poder) __________ escribir, porque es un bebé.

(Paco kan niet schrijven, want hij is een baby.)

Slide 3 - Question ouverte

Rafa no (saber/poder) __________ escribir, porque no tiene boli.

(Rafa kan niet schrijven, want hij heeft geen pen.)

Slide 4 - Question ouverte

No (saber/poder, yo) __________ venir a tu fiesta, lo siento.

(Ik kan niet naar jouw feest komen, sorry.)

Slide 5 - Question ouverte

Verbos Werkwoorden (1)
salir - 
weg/uitgaan
volver - terugkomen
saber - kunnen/weten
poder - kunnen/mogen
encontrar - vinden
tener que - moeten
salgo
vuelvo
sé
puedo
encuentro
tengo que
sales
vuelves
sabes
puedes
encuentras
tienes que
sale
vuelve
sabe
puede
encuentra
tiene que
salimos
volvemos
sabemos
podemos
encontramos
tenemos que
salís
volvéis
sabéis
podéis
encontráis
tenéis que
salen
vuelven
saben
pueden
encuentran
tienen que

Slide 6 - Diapositive

Verbos Werkwoorden (2)
Als er achter een vervoegde vorm van saber, tener que, poder, querer of preferir nog een werkwoord komt, moet het tweede werkwoord een infinitief zijn. Je vervoegt alleen de eerste!

>>> Ella ya sabe nadar. Ze kan al zwemmen.
>>> Quiero tomar algo. Ik wil iets eten/drinken.

Slide 7 - Diapositive

Yo (salir) ______ del tren.

(Ik stap uit de trein.)

Slide 8 - Question ouverte

¿(Poder, tú) ______ pasear al perro?

(Kun je de hond uitlaten?)

Slide 9 - Question ouverte

Sara (encontrar) ______ un gato callejero.

(Sara vindt een straatkat.)

Slide 10 - Question ouverte

Los niños (volver) ______ del cole.

(De kinderen komen terug van school.)

Slide 11 - Question ouverte

(Tener que, yo) ______ hacer mis deberes.

(Ik moet mijn huiswerk maken.)

Slide 12 - Question ouverte

(Saber, yo) ______ hablar tres idiomas.

(Ik spreek drie talen.)

Slide 13 - Question ouverte

Vocabulario U6 Woordenschat H6

Slide 14 - Diapositive

Mijn schildpad is groot en rustig.

Slide 15 - Question ouverte

De muis is bang voor de kat.

Slide 16 - Question ouverte

Vandaag zorgt Elena voor de hond, omdat zijn baasje Juan niet thuis is.

Slide 17 - Question ouverte

Het is makkelijk om voor een vis te zorgen.

Slide 18 - Question ouverte

Elena is een verantwoordelijk meisje.

Slide 19 - Question ouverte

Esteban mag een huisdier hebben. Hij kiest een varkentje.

Slide 20 - Question ouverte