22 november

Unit: Wie ben ik? 
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 24 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Unit: Wie ben ik? 

Slide 1 - Diapositive

Schema vandaag
Current affairs
Practise speaking: describing characters
Looks and personality
Grammar
Game Would I lie to you?

Slide 2 - Diapositive

Rellen met de politie

Slide 3 - Diapositive

Important words to remember
de politie-the police
de rellen-the riots
rellen (verb)-to riot
het vuurwerk-the fireworks
hulpdiensten-services (police and ambulance)

Slide 4 - Diapositive

Kijk naar de plaatjes
Look at the pictures.  Describe these in character and looks. Use the words from the latest list in Quizlet. Gebruik de woorden uit de woordenlijst in Quizlet en de zinnen:
Hij/zij heeft .....
hij/zij is .....

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Articles in Dutch
lidwoorden in het Nederlands
Roy and Nicholas

How to spell nouns in the plural 
les 9 
Laya

Slide 11 - Diapositive

  • Het lidwoord (article) is never on its own.
  • it is always in front of a noun, het zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Diapositive

Articles
Articles belong to the noun that they are in front of. 
For example:
de hond-the dog
de kat-the cat
het konijn-the rabbit
You can also use een or a. A dog, a cat, a rabbit. We use een when the noun is indefinite. 

Slide 13 - Diapositive

Examples
het huisdier-the pet
het boek-the book
het kind-the child
het raam-the window

When we talk about something we cannot count, we drop the article. 

Slide 14 - Diapositive

Article or not
Wil je een koekje?-specific amount
Wil je koffie of thee?-no specific amount

Wil je ....... kopje koffie? 
Wil je ...... suiker in je koffie?
Wil je ..... klontje suiker in je koffie?

Slide 15 - Diapositive

Nouns get article de in the plural

Zelfstandige naamwoorden (nouns) krijgen in het meervoud (plural) “de” als lidwoord:
de jongen – de jongens
het meisje – de meisjes
het konijn-de konijnen

Slide 16 - Diapositive

Task
Les 7 de, het, een 
Roy and Nicholas

Slide 17 - Diapositive

Spel (game)
2 leugens en 1 waarheid
2 lies and one truth

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Would I lie to you?
Beschrijf de overeenkomsten tussen de presentatoren. Compare the looks of the presentors. 
Zij hebben ....

Slide 20 - Diapositive

Task
Write 3 statements about yourself on a slide (in Dutch). Try to use words from the last word list. Share the slide with us. We have to vote on what is a lie and what is true about you. You have to trick us in believing your lies. 

Slide 21 - Diapositive

Tien dagen lang praatte ik niet.

Slide 22 - Diapositive

Ik woonde op een onbewoond eiland voor een week.

Slide 23 - Diapositive

Ik repareerde mijn lekkende kraan zelf.

Slide 24 - Diapositive