Formuleren- voorzetselgebruik

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • Voorzetselgebruik
  • Verwijzen
  • Oefening
  • Presentatie filmen in je groepje
  • Eigen beoordeling schrijven

Slide 2 - Diapositive

H5 Formuleren
Par. 1 t/m 5

  • Zinnen correct begrenzen
  • Verwijzen
  • Dubbelop
  • Congruentie
  • Voorzetselgebruik
  • Vaste voorzetseluitdrukkingen

Slide 3 - Diapositive

Voorzetselgebruik
Het Nederlands bevat zo’n honderd verschillende voorzetsels (met de ladder), achterzetsels (de ladder op) en omzetsels (onder de ladder door). 

De meeste hebben verschillende betekenissen en gebruiksmogelijkheden. Helaas bestaan er geen regels waarin het voorzetselgebruik is vastgelegd. Een woordenboek of voorzetselboek kan helpen.

Slide 4 - Diapositive

Voorzetselgebruik
Een zelfstandig naamwoord kan bepalen welk voorzetsel bij een werkwoord gebruikt moet worden. Zo kun je je bijvoorbeeld:
– inschrijven voor een cursus / wedstrijd (de deelname aan een activiteit);
– inschrijven bij de gemeente (een vereniging of organisatie);
– inschrijven op een website (een lijst of een aanbesteding);
– inschrijven aan de universiteit (een instituut of instelling).

Slide 5 - Diapositive

Voorzetselgebruik
Bij het gebruik van verschillende voorzetsels bij hetzelfde woord kan er betekenisverschil ontstaan:
– De docent informeerde mij over het inhalen van de toets.
– Oma informeert altijd naar onze cijfers als we haar bellen. 


Slide 6 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp
Het voorzetsel in een voorzetselvoorwerp (het zinsdeel dat begint met een voorzetsel) vormt een vaste combinatie met het werkwoord en is niet vervangbaar door een ander voorzetsel:

– Ik erger me altijd aan mensen die een appel eten in de stiltecoupé.




Slide 7 - Diapositive

Voorzetseluitdrukkingen
Een voorzetseluitdrukking is een vaste combinatie van een zelfstandig naamwoord en twee vaste voorzetsels. Deze combinatie is soms te vervangen door een enkel voorzetsel. Voorzetseluitdrukkingen kom je vaak tegen in formele teksten.

– De directie doet geen mededelingen met betrekking tot de 
   overnamegeruchten.




Slide 8 - Diapositive

Opdracht 1 (blz 158)
Maak de zinnen a t/m f compleet door het juiste voorzetsel op de stippellijntjes te noteren.

Slide 9 - Diapositive

Verwijzen
Om te voorkomen dat je steeds dezelfde woorden gebruikt, kun je gebruikmaken van synoniemen of verwijswoorden. Die laatste wijzen terug naar een eerdergenoemd woord of een woordgroep en soms vooruit naar een woord(groep) verderop in de zin. Het woord of de woordgroep waarnaar een verwijswoord terugwijst, heet het antecedent.  


Slide 10 - Diapositive

Verwijzen
Het woordgeslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) van het antecedent bepaalt welk verwijswoord je gebruikt:



De bibliotheek (v) heeft vorige week al haar boeken opnieuw gekaft.
We hebben tijdelijk een stagiair (m) voor kunst; die / hij legt veel beter uit dan onze docent.
Dit oude pand (o) is door de tand des tijds aangevreten. Het heeft daardoor veel van zijn waarde verloren.

Slide 11 - Diapositive

Lastige gevallen
Bij collectieve en abstracte woorden
Naar mannelijke en onzijdige collectieve woorden, zoals raad, bestuur, kabinet, en naar abstracte woorden, zoals arbeid, dienst, tijd, verwijst men vaak onjuist met ze en haar.
– Het bestuur is naar huis gestuurd, omdat ze er financieel een potje van 
   maakte.      ->   Correct is: het
– Ons volleybalteam is boos, want ze mogen niet meedoen aan de 
    scholencompetitie.      ->   Correct is: het mag

Slide 12 - Diapositive

Lastige gevallen
Bij bedrijfsnamen bepaalt het kernwoord het juiste verwijswoord:
– Het woord korf is mannelijk, dus je schrijft: De Bijenkorf stopte met zijn 
   bekende Drie Dwaze Dagen.

Als de bedrijfsnaam geen kernwoord bevat, zoals Pepsi of Microsoft, dan beschouwen we die naam als onzijdig. Gebruik dan het lidwoord het en het verwijswoord zijn.
– Pepsi weigert de geheime formule van zijn nieuwste smaak te onthullen.

Slide 13 - Diapositive

Lastige gevallen
Bij afkortingen waar het voor staat, gebruik je het verwijswoord zijn
Bij afkortingen waar de voor staat, bepaalt het geslacht (mannelijk of vrouwelijk) van het kernwoord van de afkorting welk verwijswoord je gebruikt:
– De ANWB heeft weer mooie reisaanbiedingen voor zijn leden. (De B staat voor bond (m).)
– De NCRV levert met haar programma een leuke bijdrage. (De V staat voor vereniging (v).)

Slide 14 - Diapositive

Lastige gevallen
Namen van landen, provincies, steden en clubs
Namen van landen, provincies, steden en clubs zijn onzijdig. Je gebruikt dus de verwijswoorden het en zijn:
– Zeeland (o) is trots op zijn prachtige stranden.
– Club Poema (o) in Utrecht staat bekend om zijn gezellige sfeer.

Slide 15 - Diapositive

Lastige gevallen
Verkleinwoorden
Alle verkleinwoorden zijn het-woorden. Je gebruikt dus de verwijswoorden het en zijn.

– Het eerste scootertje van mijn moeder heeft zijn beste tijd nu wel gehad.
– Weet jij of het zieke hennetje haar medicatie al heeft gekregen?

Slide 16 - Diapositive

Opdracht 1 (blz 160)
Tekst 1
1  Markeer of onderstreep de woorden die vaak herhaald worden.
2 Herschrijf de tekst.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

maken
Nieuw Nederlands (online)
Cursus 5 Formuleren, paragraaf 4 en 5: uit beide paragrafen twee 
                                                                                    opdrachten naar keuze

Klaar?      -> controleer of je  van H7 per paragraaf 5 opdrachten af hebt
                   -> controleer of je van H5 opdr 1, 2, 3 + 20, 21 af hebt
                    -> verder lezen in je boek   (16 november)
                    -> presentatie voorbereiden


Slide 19 - Diapositive