H5 Formuleren 4 Voorzetselgebruik

H5 Formuleren
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

H5 Formuleren

Slide 1 - Diapositive

H5 Formuleren 4 Voorzetselgebruik
Leerdoelen
• Je leert het belang van het gebruik van het juiste voorzetsel.
• Je leert vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen herkennen, begrijpen en gebruiken.


Slide 2 - Diapositive

Voorzetsels
Het Nederlands bevat zo’n honderd verschillende voorzetsels (met de ladder), achterzetsels (de ladder op) en omzetsels (onder de ladder door). De meeste hebben verschillende betekenissen en gebruiksmogelijkheden. Helaas bestaan er geen regels waarin het voorzetselgebruik is vastgelegd. Een woordenboek of voorzetselboek kan helpen.

Slide 3 - Diapositive

Hieronder staan enkele aandachtspunten voor het juiste gebruik van voorzetsels.
• Een zelfstandig naamwoord kan bepalen welk voorzetsel bij een werkwoord gebruikt moet worden. Zo kun je je bijvoorbeeld
– inschrijven voor een cursus / wedstrijd (de deelname aan een activiteit);
– inschrijven bij de gemeente (een vereniging of organisatie);
– inschrijven op een website (een lijst of een aanbesteding);
– inschrijven aan de universiteit (een instituut of instelling).

Slide 4 - Diapositive

Hieronder staan enkele aandachtspunten voor het juiste gebruik van voorzetsels.
• Bij het gebruik van verschillende voorzetsels bij hetzelfde woord kan er betekenisverschil ontstaan.
– De docent informeerde mij over het inhalen van de toets. 
(informatie geven over)
– Oma informeert altijd naar onze cijfers als we haar bellen. 
(informatie vragen over)


Slide 5 - Diapositive

Hieronder staan enkele aandachtspunten voor het juiste gebruik van voorzetsels.
• Het voorzetsel in een voorzetselvoorwerp (het zinsdeel dat begint met een voorzetsel) vormt een vaste combinatie met het werkwoord en is niet vervangbaar door een ander voorzetsel.

Ik erger me altijd aan mensen die een appel eten in de stiltecoupé.
(ergeren aan)



Slide 6 - Diapositive

Hieronder staan enkele aandachtspunten voor het juiste gebruik van voorzetsels.
• voorzetselvoorwerp voorbeelden:
vragen om, vragen over, behoefte hebben aan, luisteren naar, kijken naar, informeren over, informeren naar, aanzetten tot, beschrijven van, denken aan, denken over, bemiddelen tussen, geloven in, zorgen voor, verlangen naar, zich verheugen op, etc.



Slide 7 - Diapositive

Hieronder staan enkele aandachtspunten voor het juiste gebruik van voorzetsels.
• Een voorzetsel dat nauw verbonden is met een bijvoeglijk naamwoord, is niet vervangbaar.

– Deze winterharde planten zijn bestand tegen vorst en behoeven dus geen bescherming.




Slide 8 - Diapositive

Hieronder staan enkele aandachtspunten voor het juiste gebruik van voorzetsels.
• Een voorzetseluitdrukking is een vaste combinatie van een zelfstandig naamwoord en twee vaste voorzetsels. Deze combinatie is soms te vervangen door een enkel voorzetsel. Voorzetseluitdrukkingen kom je vaak tegen in formele teksten.
– De directie doet geen mededelingen met betrekking tot de overnamegeruchten.




Slide 9 - Diapositive

 voorzetseluitdrukking voorbeelden
naar aanleiding van
door middel van
aan de hand van
onder begeleiding van
enzovoort...


Slide 10 - Diapositive

Wat is het voorzetselvoorwerp?

Hij is smoorverliefd op jou.
A
smoorverliefd op
B
op jou

Slide 11 - Quiz

In een zin kunnen meer dan een voorzetselvoorwerpen staan.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Het voorzetselvoorwerp is altijd figuurlijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Bij het voorzetselvoorwerp
A
wordt het voorzetsel figuurlijk gebruikt
B
wordt het voorzetsel letterlijk gebruikt

Slide 15 - Quiz

Wat is een voorzetselvoorwerp?
A
Een woord waar een voorzetsel voor staat.
B
Een onderwerp dat met een voorzetsel begint.
C
Een zinsdeel dat begint met een voorzetsel dat 'vast' bij een ww hoort.
D
Een zinsdeel waar een voorzetsel in staat.

Slide 16 - Quiz

Hoe vind je een voorzetselvoorwerp?
A
1. noteer pv, ow en wg 2. is er een ww met een vast voorzetsel ? 3. het voorzetsel wordt letterlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
B
1. noteer pv, ow en wg 2. is er een ww zonder een vast voorzetsel ? 3. het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint niet met een vast voorzetsel
C
1. noteer pv, ow en wg 2. is er een ww met een vast voorzetsel ? 3. het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
D
1. noteer pv ,ow en wg 2. is er een ww zonder een vast voorzetsel ? 3. het voorzetsel letterlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel

Slide 17 - Quiz

Wat is een voorzetseluitdrukking?
A
Woordcombinaties
B
Woordcombinaties die vervangen kunnen worden door een woord
C
Woordcombinaties die vervangen kunnen worden door een werkwoord
D
Woordcombinaties die vervangen kunnen worden door een voorzetsel

Slide 18 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

Aan de hand van
A
aan
B
van
C
met
D
tegen

Slide 19 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

met gebruikmaking van
A
van
B
met
C
in
D
onder

Slide 20 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

in het kader van
A
om
B
tegen
C
vanwege
D
in

Slide 21 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een voorzetseluitdrukking?
A
gedurende
B
voor
C
tijdens
D
ten tijde van

Slide 22 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van een voorzetseluitdrukking?
A
In tegenstelling tot
B
Met behoud van
C
In plaats van
D
In de tussentijd

Slide 23 - Quiz

Maken in het digitaal lesboek
Opdracht 1 t/m 6

H5, paragraaf 4

Slide 24 - Diapositive