2AH Chapitre 3 - Bron H: vouloir et pouvoir

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Les verbes vouloir et pouvoir

Schrijf in je schrift:

Titel:  De onregelmatige werkwoorden vouloir en pouvoir

Schrijf in je schrift: 

Vouloir	Willen
Je veux	Ik wil
Tu veux	Jij wilt
Il/elle veut	Hij/zij wilt
On veut	Wij willen
Nous voulons	Wij willen
Vous voulez	Zij willen / u wilt
Ils/Elles veulent	Zij willen

Wat betekent vouloir

Ik wil

1. Je veux
2. Je veut
3. Je veus
4. Je voules

Wij willen

1. Nous veulons
2. Nous volons
3. Nous vons
4. Nous voulons

Zij willen

1. Ils veutent
2. Ils veulent
3. Ils voulent

Schrijf in je schrift

Pouvoir	Kunnen/mogen
Je peux	Ik kan/mag
Tu peux	Jij kunt/mag
Il/elle peut	Zij kan/mag
On peut	Wij mogen/kunnen
Nous pouvons	Wij kunnen/mogen
Vous pouvez	Zij kunnen/mogen / u kunt/mag
Ils/Elles peuvent	Zij kunnen/mogen

Wat betekent pouvoir

Jij kunt

1. Tu pux
2. Tu peux
3. Tu peut
4. Tu peus

Jij mag

1. Tu pux
2. Tu peux
3. Tu peut
4. Tu peus

Wij kunnen

1. Nous pouvons
2. Nous pouvez
3. Vous pouvons
4. On peut

Vertaal: Vous pouvez

Schrijf ook in je schrift

Let op! 

Na vouloir en pouvoir komt vaak nog een tweede werkwoord. Dit staat altijd direct achter de vorm. In het Nederlands is dit niet altijd het geval.

Je veux acheter un cadeau = Ik wil een cadeau kopen

Nous pouvons poser des questions? = Kunnen wij vragen stellen?

Klopt wel of niet:
In het Frans komt het tweede werkwoord direct na vouloir of pouvoir

1. Wel
2. Niet

Maak exercice 31, 32a+d, 33

31 d: Vertaal de werkwoorden in het Frans

Antwoorden exercice 31d

1. Vous voulez

2. On peut

3. Tu veux

4. je peux

5. Tu peux

6. Nous voulons

Maak exercice 31e

Vul de zinnen aan en gebruik het werkwoord pouvoir + een zinsdeel dat staat aangegeven

Voorbeeld: Vous pouvez répondre aux questions?

Antwoorden exercice 31e

2. Vous pouvez ....

3. Tu peux ....

4. Je peux ....

5. Nous pouvons ....

6. On peut .... 

Let goed op dat je het tweede werkwoord niet hebt vervoegd

Maak exercice 31f

Maak zinnen en gebruik het werkwoord vouloir of pouvoir

Bijvoorbeeld

Est-ce que je peux aller aux toilettes? 

Let op de woordvolgorde. In het Frans staan de werkwoorden altijd bij elkaar

mogelijke antwoorden 31f

1. On peut discuter aves des amis? 

2. Je peux essayer le jean?

3. Tu veux acheter cette jupe?

4. Nous voulons utiliser le livre. 

33

33: maak hele zinnen met pouvoir en vouloir in zowel de vraag als het antwoord.

Kijk goed naar het voorbeeld.

Je bent nu klaar met de lessonup

Je kunt nu vocabulaire F gaan slim stampen (FR/NL & NL/FR)