BK Taalverzorging - woordsoorten - voornaamwoorden

Taalverzorging - Sportief - perron 3 - woordsoorten
Je hebt de *steropdrachten t/m opdracht 42 AF!!




1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Taalverzorging - Sportief - perron 3 - woordsoorten
Je hebt de *steropdrachten t/m opdracht 42 AF!!




Slide 1 - Diapositive

Maken opdracht 26, 27, 28, 30, 32

  • Vier woordsoorten
  • De meervoudsvorm
  • De korte en de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord
  • De verkleinvorm
  • Voorzetsels
  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden
  • Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
  • Aanwijzende voornaamwoorden
  • Betrekkelijke voornaamwoorden
  • Samengestelde zinnen




Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

  • Meervoudsvormen, meervoud en klemtoon
  • Voltooide deelwoorden en persoonsvorm
  • Bijzonder bijvoeglijk naamwoord
  • De tijden van een zin
  • Werkwoorden uit het Engels, de tegenwoordige tijd
  • Werkwoorden uit het Engels, de verleden tijd

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden zijn woorden zoals ik of jij. Het zijn woorden die naar mensen, dieren of dingen verwijzen. 

Persoonlijke voornaamwoorden hebben zelf geen vaste betekenis, omdat ze telkens naar iets of iemand anders kunnen verwijzen.
 
Als jij ‘ik’ zegt, bedoel jij natuurlijk iemand anders dan wanneer je broer ‘ik’ zegt.


Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In het volgende schema staan alle persoonlijke voornaamwoorden uit het Nederlands bij elkaar:
de onderwerpsvorm in het enkelvoud:
ik
jij, je, u
hij, zij, ze, het
de onderwerpsvorm in het meervoud:
wij, we
jullie 
zij, ze







Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

de niet-onderwerpsvorm in het enkelvoud:
mij, me
jou, je, u
hem, haar, het
de niet-onderwerpsvorm in het meervoud:
ons
jullie
ze, hun, hen




Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Tip!
Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen als je het niet zeker weet. Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het dus geen persoonlijk voornaamwoord!

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bezittelijke  voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden geven een bezit aan, ze geven dus aan van wie iets is.
De belangrijkste bezittelijke voornaamwoorden staan in het volgende schema:
mijn, m’n, ons, onze
jouw, je, uw, jullie
zijn, haar, hun


Bezittelijke voornaamwoorden staan voor een zelfstandig naamwoord:
mijn racefiets, jouw tennisracket, zijn nieuwe voetbalshirt.

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Ga je met mij mee naar de speeltuin? → Gaat Marc met Rosa mee naar de speeltuin?
Vraag je dat aan ons? → Vraagt Marc dat aan Rosa en Ivo?
Ik parkeer voor ons huis → Rosa parkeert altijd voor papa en mama's huis.
Ga je ook naar haar feestje? → Gaat Rosa ook naar Linda’s feestje?

Slide 9 - Diapositive

ons en haar zijn in de laatste twee zinnen geen persoonlijke voornaamwoorden,
maar bezittelijke voornaamwoorden.
In de laatste zin zijn we aan het vals spelen.
haar wordt hier wel vervangen door een naam, maar je wordt dan gedwongen om
er een 's aan toe te voegen.

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Is het hun hebben of zij hebben?
Het is zij hebben of ze hebben.

• De scholieren hebben vakantie.

• Zij hebben vakantie.

• Ze hebben vakantie.

Hun hebben vakantie is dus fout.


Hun wordt meestal gebruikt als een bezittelijk voornaamwoord.

• De vakantie van de scholieren is bijna voorbij.

• Hun vakantie is bijna voorbij.


Hun als meewerkend voorwerp
 
• Ik geef een boek aan de scholieren.

• Ik geef hun een boek.

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Is het hen of hun?
Kijk eerst: staat er een voorzetsel voor? Een voorzetsel is een woord als aan, bij, door, over, achter of tegen.

Staat er een voorzetsel voor? Dan is het hen.

• Ik heb aan hen het boek gegeven.

• Ik heb bij hen gegeten.


Staat er geen voorzetsel voor, maar kun je er wel een voor dénken?
Met andere woorden: zou het er kúnnen staan? Dan is het hun.

Ik heb hun het boek gegeven.

Denk: Ik heb (aan) hun het boek gegeven.

Staat er geen voorzetsel voor en kun je er ook geen voorzetsel voor denken?
Dan is het weer hen.

Ik heb hen in het boek zien lezen.

Ik heb aan/tegen/voor/met hen in het boek zien lezen kan niet, dus je kunt er geen voorzetsel bij denken. Dus geen hun.




Slide 13 - Diapositive

Wat is de regel precies?
Gebruik hun als het een meewerkend, belanghebbend of bezittend voorwerp zonder voorzetsel, of een ondervindend voorwerp is.
Gebruik hen als het een lijdend voorwerp of oorzakelijk voorwerp is.
Gebruik hen na een voorzetsel, welke grammaticale functie het ook heeft.
Betrekkelijk voornaamwoord: DIE en DAT
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn die en dat.
Die en dat zijn alleen betrekkelijke voornaamwoorden als ze direct achter een zelfstandig naamwoord staan én als er een extra persoonsvorm in de zin komt.

Wij kijken naar de hockeywedstrijd die live wordt uitgezonden.
Het boek dat ik lees, is door Carry Slee geschreven.

Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst terug naar de-woorden: de jongen die daar loopt …
Het betrekkelijk voornaamwoord dat verwijst terug naar het-woorden: het team dat verliest …

Bij opdracht 33 (online) staat een goed uitlegfilmpje.

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

samengestelde zinnen
Een enkelvoudige zin is een zin waarin één persoonsvorm staat. Een samengestelde zin is een zin waarin twee (of meer) persoonsvormen staan. Voegwoorden zijn woorden die twee zinnen aan elkaar vast plakken. De voegwoorden die je op perron 1 al hebt gehad, zijn: en, want, maar, of, omdat, zodat, voordat, dat, als, toen en terwijl. Er zijn nog meer voegwoorden, maar deze voegwoorden komen vaak voor en deze gebruik je zelf waarschijnlijk ook.

Ook de betrekkelijke voornaamwoorden die en dat plakken twee zinnen aan elkaar vast. Ook een zin met een betrekkelijk voornaamwoord heeft dus twee persoonsvormen en zo’n zin is dus ook een samengestelde zin.

Let op!
De woordjes en en of kunnen ook woorden met elkaar verbinden:
Jan en Piet zijn ziek.
Wij gaan naar Portugal of Spanje.
In dat geval zijn de zinnen niet samengesteld, maar enkelvoudig, want er staat maar 1 persoonsvorm in.

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

meervoudsvormen
Je kent de volgende drie regels om een zelfstandig naamwoord in het meervoud te zetten al:
de meervoudsvorm op -en zoals in basketbalschoen / basketbalschoenen
Let op woorden zoals brief / brieven en kaas / kazen, waarbij de f en s meestal in v en z veranderen.
de meervoudsvorm op -s zoals in vakantie / vakanties
Let op woorden zoals bureau / bureaus, etui / etuis en milieu / milieus.

de meervoudsvorm op: -’s zoals in foto / foto’s
Let op! Woorden die op -y eindigen na een medeklinker, krijgen in het Nederlands ook ’s: baby’s, jury’s.


Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke voornaamwoorden heb je geleerd?

Slide 17 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Huiswerk voor vrijdag 4-3-2022
Taalverzorging - Sportief - perron 4
Maken opdracht:  4, 5, 6, 8, en 9
Herhaling voltooide deelwoorden opdracht  4
Herhaling persoonsvormen (spelling) opdracht 5, 6, 9, 
Herhaling persoonsvorm vinden opdracht 8, 9

WERK JE ACHTERSTAND PERRON 3 WEG!!

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De zin:
Hun hebben vakantie.
A
is goed
B
is fout

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions