✅ Je zegt hoe het met je gaat.
✅ Je telt van 1 tot 20 en noemt de dagen van de week.
✅ Je leest een sprookje.
✅ Je leert de namen van de lichaamsdelen.
✅ Je vervoegt werkwoorden.
✅ Je leert en gebruikt tegenstellingen .
✅ Je zegt wat je moeilijk vindt en wat je wilt oefenen.