Cette leçon contient 27 diapositives, avec diapositives de texte.
De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.
Bijvoorbeeld:
worden - en = word
leiden - en = leid
houden -en = houd
Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit
geloven - en = gelov
reizen - en = reiz
lopen - en = lop
Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan
naar de ik-vorm
geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof
reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis
lopen - en = lop - de ik-vorm = loop
1. Spelling
van de persoonsvorm
in de
tegenwoordige tijd
De persoonsvorm spellen in de
Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,
zijn er maar drie mogelijkheden
Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:
schrijf alleen de stam
ik loop
ik fiets
ik praat
ik vind
loop jij
fiets jij
praat jij
vind jij
Enkelvoud andere vormen (jij, hij, zij, het):
schrijf de stam + t
jij loopt
hij fietst
zij praat
Fred vindt
Meervoud:
schrijf het hele werkwoord
wij lopen
zij fietsen
jullie praten
Fred en Laurien vinden
2. Spelling
verleden tijd
PERSOONSVORM
VERLEDEN TIJD
Twee mogelijkheden:
STERKE
werkwoorden
hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen
REGELS verleden tijd
bij sterke werkwoorden
In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt
In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt
VOORBEELD
STERKE WERKWOORDEN
kopen : ik koop - ik kocht
lopen : ik loop - ik liep
geven : wij geven - wij gaven
kruipen : zij kruipen - zij kropen
ZWAKKE
de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde
bij zwakke werkwoorden
In het enkelvoud: stam + te / stam + de
In het meervoud: stam + ten / stam + den
- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)
moet gebruiken
- Gebruik een ezelsbruggetje als je
het niet (zeker) weet