HA - week 11 - Herhalen voor de toets- Les 3 - woordenschat en spelling

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.

Slide 1 - Diapositive

- Welkom
- Theorie woordenschat 
- Oefenen met woordenschat/spelling
- Leren woordjes woordenschat (quizlet op school)

Doel:
- Je kunt meervouden op -en goed schrijven.
- Je kunt sterke werkwoorden in verleden tijd zetten 
- Je weet wat je moet leren voor de toets. 
- Je kunt 

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Diapositive

Wat:  Hoofdstuk 3 

Lezen - inleiding, hoofdgedachte, slot
Woordenschat - voorbeeld zoeken
Grammatica zinsdelen - werkwoordelijk gezegde
Grammatica woordsoorten - zelfstandig ww en hulpww
Spelling - meervouden op -en
Spelling werkwoorden - persoonsvorm verleden tijd - sterke ww

Leren voor de toets:

Slide 3 - Diapositive

Wat:  Hoofdstuk 3 

Lezen - inleiding, hoofdgedachte, slot
Woordenschat - voorbeeld zoeken
Grammatica zinsdelen - werkwoordelijk gezegde
Grammatica woordsoorten - zelfstandig ww en hulpww
Spelling - meervouden op -en
Spelling werkwoorden - persoonsvorm verleden tijd - sterke ww

Woordenschat - voorbeeld zoeken

Slide 4 - Diapositive

In Tokio is het op dit moment rustig, maar in andere metropolen, zoals New York of Londen, is de situatie heel anders.

Wat betekent 'metropool' en hoe kun je die betekenis uit de vorige zin halen?

Slide 5 - Question ouverte

Zoek een voorbeeld
In Woordenschat H1 en H2 heb je geleerd dat je de betekenis van moeilijke woorden soms in de tekst kunt vinden door een synoniem, omschrijving of definitie te zoeken.   Soms wordt de betekenis van een woord uitgelegd door het geven van voorbeelden. 

Zo'n voorbeeld zie je vaak:
  • na een signaalwoord (zoals bijvoorbeeld, zoals, denk aan..)
  • na een dubbele punt (Je kunt er van alles kopen: ondergoed, slingers, sokken, kerstverlichting enz)
  • voorafgaand aan een moeilijk woord of begrip. (Tokio, Londen en New York zijn metropolen waar ...)

Slide 6 - Diapositive

Bij middeleeuwse feesten denken we vaak aan ongemanierdheid. Maar vanaf de twaalfde eeuw gingen edelen zich ook aan tafel 'netjes' gedragen. Zo was het verboden jezelf te krabben en je neus te snuiten; boeren, je neus ophalen en spugen mochten alleen nog als je het keurig netjes deed.

In deze tekst staan voorbeelden van 'ongemanierdheid'. Wat betekent dat?
A
goede eigenschappen
B
onfatsoenlijkheid
C
schoon; bevorderlijk voor de gezondheid
D
veel en snel etend

Slide 7 - Quiz

Deze adviezen vonden edelen in de destijds populaire romans over moedige en beschaafde ridders, zoals de verhalen over Walewein en Ferguut.

In deze tekst staan voorbeelden van 'romans'. Wat betekent dat woord?
A
krantenberichten
B
romantische films
C
verzonnen verhalen
D
vlogs

Slide 8 - Quiz

In de middeleeuwen waren de belangrijkste deugden zelfbeheersing en beleefdheid.

In deze tekst staan voorbeelden van 'deugden'. Wat betekent dat woord?
A
goede eigenschappen
B
slechte eigenschappen
C
grappige eigenschappen
D
agressieve eigenschappen

Slide 9 - Quiz

Je mocht niet gulzig zijn: je mocht geen grote porties opscheppen, geen grote happen nemen en vooral niet te snel eten.

In deze tekst staan voorbeelden van 'gulzig'. Wat betekent dat woord?
A
van lekker eten houdend
B
slecht voor je gezondheid
C
veel en snel etend
D
niets voor iemand anders overlatend

Slide 10 - Quiz

Gesprekken mochten niet onbeschaafd zijn. Het was bijvoorbeeld heel onbeleefd iemand te onderbreken, met een volle mond of hard en met veel gebaren te spreken.

In deze tekst staan voorbeelden van 'onbeschaafd'. Wat betekent dat woord?
A
onaardig
B
ondoordacht
C
saai
D
ongemanierd

Slide 11 - Quiz

De tafelschikking was aan strakke regels gebonden. De gasten werden op volgorde van belangrijkheid aan tafel geplaatst. Aan de tafel op een verhoging zaten de gastheer en de voornaamste gasten. Hoe rijker de gast, hoe dichter hij bij de gastheer zat. De minder voorname gasten zaten aan de andere tafels.
In deze tekst staan voorbeelden van 'tafelschikking'. Wat betekent dat?
A
plaatsing van personen tijdens maaltijden
B
de indeling van de tafels over de ruimte
C
de plaatsing van de tafels
D
de verdeling van de tafels

Slide 12 - Quiz

De maatschappij was destijds hiërarchisch ingedeeld. boven aan de sociale ladder had je de koning en de adel, onderaan boeren en bedienden. Binnen de adel bestonden ook nog eens verschillende rangordes.

In deze tekst staan voorbeelden van 'hiërarchisch'. Wat betekent dit woord?
A
ouderwets
B
volgens een rangorde
C
willekeurig (zoals het uitkomt)
D
bijzonder

Slide 13 - Quiz

Welk bestek gebruikte de middeleeuwer? De vork bestond nog niet. Middeleeuwers aten met hun vingers en sneden eerst alles voor met hun eigen mes.

In deze tekst staan voorbeelden van 'bestek'. Wat betekent dat?
A
gereedschap
B
middel
C
voorwerp
D
eetgerei

Slide 14 - Quiz

De meeste gerechten, denk aan vlees- en vispasteien en stoofpotten werden met de handen gegeten.

In deze tekst staan voorbeelden van 'gerechten'. Wat betekent dat?
A
delen van een maaltijd, spijzen
B
zaken
C
stoofpotten
D
toetjes

Slide 15 - Quiz

Neuspeuteren en tijdens de maaltijd je nagels schoonmaken vond men niet hygiënisch. Iedereen waste zijn handen voor en na elk gerecht met geurig waswater dat bedienden over de handen van de gasten schonken.

In deze tekst staat een voorbeeld van 'hygiënisch'. Wat betekent dat?
A
vies; niet bevordelijk voor de gezondheid
B
beschaafd
C
gezellig
D
schoon; bevordelijk voor de gezondheid

Slide 16 - Quiz

Oefening in de Planner (oefening woordenschat, spelling, spelling ww H3)

- Oefen met woordenschat, ken je deze woorden al?
- Lukt het om met de tekst onbekende woorden te vinden?
Zelf oefenen!

Slide 17 - Diapositive

Thuis: Ga zelf verder leren (woordjes, oefenen met grammatica)

Op school: Quizlet live! Een van je tweetal hoeft maar in te loggen.
Woordenschat: Quizlet live

Slide 18 - Diapositive