LES 6 - Je bent wijs in het verkeer / bij trein en brug

• Verkeer
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1
• Leerroute 2

een bromfietser rijdt 36 km per uur op een fiets/bromfietspad. dat mag...

1. binnen de bebouwde kom
2. buiten de bebouwde kom

Een snorfiets mag niet harder dan

1. 25 km per uur
2. 20 km per uur

Een snorfietser is verplicht een helm te dragen

1. waar
2. niet waar

Als je 16 bent mag je op een bromfiets of snorfiets rijden

1. waar
2. niet waar

noem een verschil tussen een snorfiets en een bromfiets.

wie moet hier voorrang geven?

1. de fietser
2. de brommer

waarom moet de fietser voorrang geven?

de bromfietser rijdt hier

1. goed
2. niet goed

ander verkeer mag op de fietsstrook rijden als het fietsers niet hindert

1. waar
2. niet waar

Die bromfietser mag niet op dit pad rijden zegt Marjan. klopt dat?

1. ja dat klopt, de bromfietser mag hier niet rijden.
2. nee klopt niet, de bromfietser mag hier gewoon rijden.

mag de bromfietser hier rijden?

1. ja
2. nee

mag een fietser hier rijden?

1. ja
2. nee

Trein en Brug

Dit is een

1. beveiligde overgang
2. onbeveiligde overgang

Dit is een

1. enkel spoor
2. dubbel spoor

wacht tot het rode licht gedoofd is. er kan nog een trein aankomen. 

dit bord betekend.

1. een bewaakte spoorwegovergang
2. een onbewaakte spoorwegovergang.

er is file. het verkeer staat stil. waarom is dit heel gevaarlijk?

"Daar is een beveiligde overweg", zegt mama. "nee die is onbeveiligd", antwoord papa.
"ik moet daar heel goed uitkijken.

1. mama heeft gelijk.
2. papa heeft gelijk.

de spoorbomen gaan naar beneden

De trein passeert de overweg

de bel gaat rinkelen

de rode lichten gaan uit

de rode lichten gaan knipperen

de bel rinkelt niet meer

de bomen gaan open

stap 1

stap 2

stap 3

stap 4

stap 5

stap 6

stap 7

De brug is juist open geweest. 

nu mag het verkeer weer doorrijden. 

aan beide kanten staan auto's 

fietsers en bromfietsen. 

het verkeer aan deze kant van de brug mag

1. doorgaan
2. niet doorgaan

waarom staat dit bord bij deze brug?

als er op een brug een smal voetpad is

1. loop je achter elkaar
2. mag je op de rijbaan lopen.

Als je voor een openstaande brug moet wachten, ga je met je fiets

1. tussen de auto's staan
2. rechts van de auto's staan

op een _____ kruispunt geef je voorrang

1. gelijkwaaridg
2. geregeld

op een gelijkwaardig kruispunt geef je voorrang aan alle weggebruikers van ____

1. links
2. rechts

Wanneer je van een onverharde weg komt, verleen je voorrang aan bestuurders op de verharde weg. Dus géén voetgangers. 

je kunt een uitrit herkennen aan de haakse hoeken en de drempel. 

waar vind je een onverharde weg? geef een voorbeeld.

wie heeft er voorrang?

1. fietser
2. auto

de auto komt van rechts, waarom mag de auto niet eerst?

dit kruispunt is

1. gelijkwaaridg
2. geregeld

wat is de goede volgorde van voorrang?

1. jos
2. sep

moet de auto de fietser uit straat 1 voorrang geven?

1. ja
2. nee

moet de auto de fietser uit straat 2 voorrang geven?

1. ja
2. nee

wanneer je uit een uitrit komt, dan moet je al het verkeer voor laten gaan. dus ook de voetgangers

1. is een zijstraat, deze heeft _____ hoeken

2. is een uitrit, deze heeft ____ hoeken en een drempel

haakse

afgeronde

als een fietser uit nummer ___ komt, dan moet die voorrang verlenen aan de auto.

1. 1
2. 2

Linda en Freek gaan naar de voetbaltraining.

1. Linda heeft voorrang
2. Freek heeft voorrang

1. Saskia
2. Ma

Jos komt uit een uitrit gereden. wie moet hij voor laten gaan

1. de voetganger
2. de auto
3. de auto en de voetganger.
4. niemand hij mag eerst.