Leesvaardigheid 2

Leesvaardigheid 2
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid 2

Slide 1 - Diapositive

Today
  • Formuleervragen
  • Kernvragen
  • Invulvragen

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
  • De hoofdgedachte uit een tekstdeel kunnen benoemen
  • Technieken voor het invullen van gatenvragen kunnen benoemen en toepassen.
  • Antwoorden op formuleervragen kunnen herkennen in een tekstdeel.

Slide 3 - Diapositive

Hoofdgedachte bepalen
Hoofdgedachte van een tekstdeel of alinea:

  • Onderstreep kernwoorden in de antwoorden
  • Lees de eerste en de laatste zin van de alinea, onderstreep kernwoorden
  • Bepaal je antwoord

Slide 4 - Diapositive

What is the main
point made in this letter?
A
Customers should always be given the option of ordering tap water in restaurants.
B
Environmentalists should try to get more restaurants to serve tap water instead of bottled water.
C
People who order bottled water in restaurants should be persuaded to switch to tap water.
D
Restaurant owners should not be allowed to ask payment for serving tap water.

Slide 5 - Quiz

Uitleg
  • De schrijfster legt uit waarom ze water bestelt: preferred drink (C wordt niet genoemd)
  • Ze vindt water uit fles onnodig vanwege het milieu: the environmental implications. (maar heeft het niet over een actie voor mileueactivisten (B))
  • Wat haar betreft mag een restaurant de (weinige) kosten in rekening brengen: then they should charge / can't imagine it is much. (D valt ook af)
Het enige antwoord dat overeind blijft is antwoord A: Customers should always be given the option of ordering tap water in restaurants.

Slide 6 - Diapositive

Invulvraag

  • Kunnen overal in tekst voorkomen
  • Aan het begin zin: vaak lastig = vaak een SIGNAALWOORD
  • Bedenk goed wat ieder signaalwoord of invulwoord betekent
  • Lees dan alinea tot gat plus een/twee regels verder – welk signaalwoord zoeken ze?
  • Tegenstelling? Toevoeging? Voorbeeld?
  • Let ook op verwijswoorden (this, that, those, what, it)
  • Soms moet je verder lezen om het juiste antwoord te kunnen geven

Slide 7 - Diapositive

Which of the
following
fits the gap?
A
dismayed
B
excited
C
relieved
D
angry

Slide 8 - Quiz

Uitleg
Bij een gap question is het belangrijk dat je de antwoorden begrijpt:
dismayed = verbijsterd
excited = opgewonden
relieved = opgelucht
angry = boos

In de tekst staat dat ze hadden verwacht dat de rattenkolonie uitgedund zou worden door de wilde katten. Maar dat gebeurde niet. Ze waren verbijsterd (A). However is een belangrijk signaalwoord in de tekst. Hierna wordt aangegeven dat er iets anders gebeurde dan werd verwacht. 

Slide 9 - Diapositive

Which of the
following
fits the gap?
A
Besides
B
For example
C
Nevertheless
D
Because

Slide 10 - Quiz

Uitleg
Alinea 2 legt uit waarom katten voorzichtig zijn met ratten. Er worden 2 redenen gegeven. Eerst dat ze grote snijtanden hebben (incisors) en daarna dat ze zwaar zijn en dat katten daarom eerder kiezen voor muizen. Een tweed reden betekent uitbreiding, dus Besides

Slide 11 - Diapositive

Which of the
following
fits the gap?
A
challenge
B
doubt
C
ignore
D
overestimate

Slide 12 - Quiz

Uitleg
Alinea 3 legt uit dat, hoewel katten dus niet veel ratten eten, ze toch het gedrag van ratten sterk beïnvloeden. Je moet de hele alinea lezen om een goede keuze te maken. Ratten kruipen weg als er katten zijn, ze zijn voorzichtiger. Maar katten vormen eigenlijk geen risico voor katten. Ze overschatten dus het gevaar. Antwoord D.

Slide 13 - Diapositive

Hoe beantwoord je een formuleervraag
Stap 1. Allereerst lees je de vraag. Alleen de vraag! De inleidende tekst die soms boven een vraag staat kan je afleiden van de daadwerkelijke vraag en heb je in sommige gevallen ook helemaal niet nodig. Staat er in de vraag ook een verwijzing naar (een gedeelte van) de inleidende tekst? In dat geval is het handig om (dat gedeelte van) de inleidende tekst ook te lezen.

Slide 14 - Diapositive

Hoe beantwoord je een formuleervraag
Stap 2: Vervolgens is het handig om de belangrijke woorden uit de vraag en eventueel inleidende tekst te filteren, namelijk de doewoorden en de kernwoorden. Omcirkel de doewoorden. Doe-woorden zijn woorden die vragen om een actie, zoals: leg uit, beredeneer, verklaar, geef etc.. 
Onderstreep de kernwoorden & de signaalwoorden

Slide 15 - Diapositive

Hoe beantwoord je een formuleervraag
Stap 3: Scan de tekst op zoek naar synoniemen van de sleutelwoorden en signaalwoorden. Hier vindt je vaak het antwoord. Onderstreep deze in de tekst.

Let op: Lees de vraag goed! Wat voor antwoord wordt er verwacht? Dit kan een woord, een beknopt antwoord of juist een hele zin zijn. Moet je in het Engels of in het Nederlands antwoorden? Als je antwoord hier niet aan voldoet wordt het fout gerekend.
 

Slide 16 - Diapositive

"If you are plagued by rats, think twice about getting a cat" (=title).
Welke 2 redenen die ervoor zorgen dat mensen onterecht denken dat katten goede rattenvangers zijn, worden in de tekst genoemd? 
Scan/lees hiervoor ook de voorgaande tekstfragmenten.  Zie de volgende slide voor het invoeren van het antwoord. 

Slide 17 - Diapositive

"If you are plagued by rats, think twice about getting a cat" (=title).
Welke 2 redenen die ervoor zorgen dat mensen onterecht denken dat katten goede rattenvangers zijn, worden in de tekst genoemd? Scan hiervoor de voorgaande tekstfragmenten.

Slide 18 - Question ouverte

Uitleg
Antwoorden met de volgende strekking:
- ratten laten zich niet zien als er katten zijn /ratten zijn voorzichtiger als er katten in de buurt zijn.
- muizen worden aangezien voor ratten. 
De eerste reden staat in alinea 3. Als er katten rondlopen zie je minder ratten, maar dit is omdat ze zich goed verbergen. Ten tweede denken sommige kattenbezitters dat hun kat een goede rattenvanger is, omdat ze de muizen aanzien voor ratten.

Belangrijk doewoord  uit de vraag: Geef. Je hoeft niet te analyseren, alleen te zoeken in de tekst. 
Belangrijk sleutelwoord: Onterecht

Slide 19 - Diapositive

Wat is niet van toepassing op een formuleervraag in een examen?
A
Antwoord altijd in het Engels tenzij anders aangegeven
B
Antwoord altijd in het Nederlands tenzij anders aangegeven
C
Formuleervragen zijn meestal open vragen
D
Formuleervragen beantwoord je in je eigen woorden

Slide 20 - Quiz

Einde van de digitale les

Slide 21 - Diapositive