Future (going to / will / shall)

DOELEN
  1. Ik kan in het Engels over de toekomst praten
  2. Ik weet het verschil tussen going to en will
  3. Ik weet het verschil tussen will en shall
  4. ik weet hoe ik de toekomende tijd met going to moet maken
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

DOELEN
  1. Ik kan in het Engels over de toekomst praten
  2. Ik weet het verschil tussen going to en will
  3. Ik weet het verschil tussen will en shall
  4. ik weet hoe ik de toekomende tijd met going to moet maken

Slide 1 - Diapositive

Praten over de toekomst

  • am/are/is going to (my parents are going to Spain in Summer)
  • will/shall (I will always love you, I promise!)

Slide 2 - Diapositive

Future Simple
Vorm
Gebruik
Example:
Infinitief + (s)
Vaststaande gebeurtenissen in de toekomst die onderdeel zijn van een dienstregeling, rooster, of ander schema. 
The train arrives at six o'clock.

Does the supermarket close at 6 o'clock?

Our next class starts in twelve minutes.
Future: Present Simple

Slide 3 - Diapositive

Wanneer going to en wanneer will?
  • Als je zeker weet dat iets gaat gebeuren:
       will + hele werkwoord
      The sun is shining. The snowman will melt.

  • Om een aan te geven dat je iets van plan bent of iets            wilt  voorspellen: be going to
     I am going to the cinema this evening.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Wat is het verschil tussen will en shall?
Will en shall betekenen allebei eigenlijk hetzelfde. 

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Slide 10 - Diapositive

Chris _____ her grandmother next week.
A
will visit
B
visits
C
shall visit
D
is going to visit

Slide 11 - Quiz

It _____ rain, so you don't need
to take an umbrella.
A
will
B
shan't
C
won't
D
isn't going to

Slide 12 - Quiz

I hope the weather _____ nice.
A
will be
B
is going to be
C
shall be

Slide 13 - Quiz

I _____ Brandon for dinner tonight.
A
I will meet
B
I am going to meet
C
I meeting
D
I shall meet

Slide 14 - Quiz

Wanneer gebruik je in het Engels de toekomende tijd (future)?

Slide 15 - Question ouverte

future
will/shall
am/are/is going to
he/she/it + s
als je van plan bent iets te doen, of als iets zeker zal gebeuren
andere verwijzingen naar de toekomst, of iets wat spontaan besloten wordt zonder dat het (lang van tevoren) afgesproken is.
vaststaande gebeurtenissen in de toekomst die volgens een bepaald rooster, dienstregeling of ander schema gaan

Slide 16 - Question de remorquage

The plane ___________ tomorrow morning at 7.
Future Present Simple: Werkwoord tegenwoordige tijd
shall leave
is going to leave
will leave

Slide 17 - Question de remorquage

The plane ___________ tomorrow morning at 7.
Future Present Simple: Werkwoord tegenwoordige tijd
leaves
left
leave

Slide 18 - Question de remorquage

We ___________ at 08:30 sharp!
Future Present Simple: Werkwoord tegenwoordige tijd
starts
start
starting

Slide 19 - Question de remorquage

Talking about the future... Shall we?
Wanneer gebruiken we shall in plaats van will


Bij vragen met you/they
Bij vragen met he/she/it
Bij vragen met "I" of "we" 

Slide 20 - Question de remorquage

We 
Alyse
I
won't
sing
will
dance
Shall
go

Slide 21 - Question de remorquage

shall
will 
am/is/are going to
......... I help you?
They ............. to visit the President tomorrow
............ she help me? I hope so...

Slide 22 - Question de remorquage

I`m sure Marie ___________ text us when we can visit.
Future + will / shall: we / shall + hele werkwoord
will
is going to

Slide 23 - Question de remorquage

Ik snap de toekomstige tijd nu helemaal!
A
Ja :-)
B
Nee :-(
C
Een beetje

Slide 24 - Quiz

Om mezelf te verbeteren wil ik het liefste:
A
persoonlijke uitleg
B
extra oefenen op papier
C
extra oefenen op de computer
D
uitleg + oefenen in een kleiner groepje

Slide 25 - Quiz

Let's practise!

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Lien