1.5.1 woorden

LESDOEL

WOORDRAADSTRATEGIEËN GEBRUIKEN OM DE BETEKENIS VAN EEN ONBEKEND WOORD TE VINDEN

- synoniemen

- omschrijving

- voorbeeld

- tegenstelling

- bekend woorddeel


1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

LESDOEL

WOORDRAADSTRATEGIEËN GEBRUIKEN OM DE BETEKENIS VAN EEN ONBEKEND WOORD TE VINDEN

- synoniemen

- omschrijving

- voorbeeld

- tegenstelling

- bekend woorddeel


Slide 1 - Diapositive

SYNONIEM


Synoniemen zijn twee of meer verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis.


Soms staat er een synoniem van een onbekend woord in de tekst, je kunt de betekenis van het onbekend woord dan raden.

Slide 2 - Diapositive

SYNONIEM - voorbeelden


zelfstandig - op zichzelf

chaos - puinhoop

neertellen - betalen

uitgave - editie

Slide 3 - Diapositive

OMSCHRIJVING

Een omschrijving is een woord of zijn woorden waarmee verteld wordt wat iets is.


Wanneer er in een tekst een omschrijving van een onbekend woord staat, kan de betekenis hieruit afgeleid worden.



Slide 4 - Diapositive

OMSCHRIJVING - voorbeelden


journalist - iemand die informatie verzamelt en openbaar maakt op internet, tv of krant


actualiteit - alles wat op dit moment belangrijk is

Slide 5 - Diapositive

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden zijn te herkennen aan woorden als:

bijvoorbeeld, zo is er...., zoals, denk maar aan, neem, zo.


Vandalisme, zoals het vernielen van bushokjes, is een groot probleem in de stad.



Slide 6 - Diapositive

VOORBEELD

Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen.

Door een voorbeeld in een tekst weet je meteen wat de schrijver bedoelt.


Voorbeelden kunnen voor of na de onbekende woorden worden gebruikt.



Slide 7 - Diapositive

TEGENSTELLING

Tegenstelling zijn woorden die elkaars tegengestelde zijn. Soms kun je de betekenis van een onbekend woord raden, omdat de tegenstelling van dat woord in de tekst staat.


Woorden als maar, echter, toch en daarentegen geven aan dat er een tegenstelling wordt genoemd.


Slide 8 - Diapositive

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden kunnen ook te herkennen zijn aan

een dubbele punt (:)



Wij houden van buitensporten: varen, wandelen, bergbeklimmen en mountainbiken.



Slide 9 - Diapositive

TEGENSTELLING - voorbeeld


goedkoop - duur

begrijpelijk - onbegrijpelijk

koud - warm

bang - dapper



Slide 10 - Diapositive

BEKEND WOORDDEEL

Soms kun je de betekenis van een onbekend woord begrijpen doordat je al een deel van het woord kent.


- samenstellingen

- woorden met voorvoegsel

- woorden met achtervoegsel


Slide 11 - Diapositive

BEKEND WOORDDEEL - voorbeeld


- samenstellingen: vleesvervanger. Je kent de woorden vlees en vervanger. Je kunt raden wat vleesvervanger betekent.

- woorden met voorvoegsel: ongezond. On betekent niet, dus ongezond betekent niet gezond.

- woorden met achtervoegsel: gevoelloos. -loos is hetzelfde als zonder. Gevoelloos betekent zonder gevoel.


Slide 12 - Diapositive

Je kunt nu

WOORDRAADSTRATEGIËN GEBRUIKEN OM DE BETEKENIS VAN EEN ONBEKEND WOORD TE VINDEN

- synoniemen

- omschrijving

- voorbeeld

- tegenstelling

- bekend woorddeel


Slide 13 - Diapositive

de werknemer
A
iemand met een eigen bedrijf
B
iemand die een bepaald beroep heeft.
C
een grote liefde voor iets
D
het personeelslid/ iemand die ergens werkt.

Slide 14 - Quiz

de praktijkervaring
A
het geheel niet meer zien door te veel info.
B
last hebben van
C
Wat je leert op de werkvloer
D
werken en verdienen op basis van contract.

Slide 15 - Quiz

kampen met
A
last hebben van
B
steeds iets anders doen/ de variatie
C
het geheel niet meer overzien
D
een andere mogelijkheid hebben.

Slide 16 - Quiz

de ondernemer
A
het personeelslid
B
iets wat je goed kunt
C
iemand met een eigen bedrijf
D
iemand die een bepaalt beroep heeft

Slide 17 - Quiz

in loondienst zijn
A
het personeelslid/ iemand die ergens werkt
B
werken en verdienen op basis van een contract
C
iemand met een eigen bedrijf
D
iemand die een bepaald beroep heeft

Slide 18 - Quiz

een plan B hebben
A
de ingeving / het idee
B
het alleen moeten doen
C
het geheel niet meer overzien
D
een andere mogelijkheid hebben

Slide 19 - Quiz

de beroepsbeoefenaar
A
iemand die een bepaald beroep heeft
B
het personeelslid
C
iemand met een eigen bedrijf
D
een grote liefde voor iets

Slide 20 - Quiz

Door de bomen het bos niet meer zien.
A
een andere mogelijkheid hebben
B
het alleen moeten doen
C
werken en geld verdienen
D
het geheel niet meer overzien door te veel info

Slide 21 - Quiz

beamen
A
groot/ belangrijk
B
steeds iets anders doen
C
last hebben van
D
zeggen dat iets klopt / toegeven

Slide 22 - Quiz

de intelligentie
A
de ingeving / het idee
B
het alleen moeten doen
C
het vermogen om snel iets te begrijpen
D
last hebben van

Slide 23 - Quiz