Tenses (tijden)

Grammar: Tenses
Present simple vs present continuous
Past simple vs past continuous
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 1-3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammar: Tenses
Present simple vs present continuous
Past simple vs past continuous

Slide 1 - Diapositive

Present simple vs present continuous
Vergelijk de voorbeeldzinnen. Wat denk je dat het verschil is tussen de present simple en de present continuous?

Slide 2 - Diapositive

Present simple 
Je gebruikt de present simple om te zeggen dat iets:
  • regelmatig gebeurt of een gewoonte is
  • een feit is of in het algemeen zo is

On Sundays we often visit our aunt.
I take a shower every day.
This espresso machine makes delicious coffee.


Slide 3 - Diapositive

Present continuous
Je gebruikt de present continuous om aan te geven dat iets nu aan de gang is. In het Nederlands gebruik je dan vaak ‘zit te’, ‘sta te’, ‘aan het …’.
  • What are you doing? I’m watching TV.

Slide 4 - Diapositive

I’m sorry, Doctor Perez is busy now. She ... with one of her patients.
A
talks
B
's talking

Slide 5 - Quiz

We ... Texel at least once a year.
A
visit
B
're visiting

Slide 6 - Quiz


Jim ... out a lot. But not tonight, because ....

A
goes out / it rains
B
is going out/ it rains
C
goes out / it 's raining
D
is going out / it's raining

Slide 7 - Quiz

I ... racing games regularly, but I ... other sports games.
A
play / never play
B
'm playing / never play
C
play / 'm never playing
D
'm playing / 'm never playing

Slide 8 - Quiz

Past simple 
Je gebruikt de past simple om aan te geven dat iets in het verleden plaatsvond of gebeurde (‘toen’).
  • John phoned Michael last weekend.

Slide 9 - Diapositive

Past continuous
Je gebruikt de past continuous om aan te geven dat iets in het verleden op een bepaald moment aan de gang was.
  • Michael was watching TV.

Slide 10 - Diapositive

Past simple & Past continuous
Je gebruikt de past simple en de past continuous samen in een zin om aan te geven dat iets gebeurde (simple) terwijl iets anders al aan de gang was (continuous).
  • Michael was watching TV when John phoned him.

Slide 11 - Diapositive

We (download) the new software last week.

Slide 12 - Question ouverte

I (work) when you (call).
(antwoord 1 / antwoord 2)

Slide 13 - Question ouverte

I remember that day very well. It (be) a beautiful day. The sun (shine) and the birds (sing).

Slide 14 - Question ouverte

What (do) when I (call) you last night?

Slide 15 - Question ouverte

Opdrachten
Grammar 01, 02, 03, 04, 28, 29

Slide 16 - Diapositive