Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Wechselpräpositionen
Keuzevoorzetsels
Slide 1 - Diapositive
auf
über
unter
neben
an
in
zwischen
hinter
Welche gibt es?
vor
Slide 2 - Diapositive
Keuzevoorzetsels
Vandaag herhalen we een andere groep voorzetsels:
de keuzevoorzetsels. Na deze voorzetsels krijg je een 3e of een 4e naamval.
Lees ter inleiding de grammatica (2) in je boek (S. 99)
en / of
Bekijk dit filmpje:
Cette vidéo n'est plus disponible
Slide 3 - Diapositive
De 9 keuzevoorzetsels uitgebeeld
Slide 4 - Diapositive
Kijk nu of je het begrijpt?!
Oefen met behulp van de volgende slides enkele zinnen met keuzevoorzetsels. Na het invullen van je antwoord volgt er een slide met een korte toelichting.
Viel Erfolg!
Slide 5 - Diapositive
Meine Mutter sitzt in … Küche (v).
A
die
B
der
C
das
D
dem
Slide 6 - Quiz
Meine Mutter sitzt in der Küche
Waar (Wo) zit mijn moeder? --> in de keuken
Geeft een toestand/rust aan, dus 3e naamval
Slide 7 - Diapositive
Das Heft fällt auf … Boden (m)
A
der
B
des
C
dem
D
den
Slide 8 - Quiz
Das Heft fällt auf den Boden
Waar (Wohin) valt het schrift heen? --> op de grond
Het schrift valt op de grond --> beweging, actie (= 4e naamval)
Slide 9 - Diapositive
Der Ball liegt unter ….. Auto (o).
A
der
B
die
C
das
D
dem
Slide 10 - Quiz
Der Ball liegt unter dem Auto
Waar ligt de bal? --> onder de auto
Geeft een toestand/rust aan, dus 3e naamval
Slide 11 - Diapositive
Ich hänge das Bild an … Wand (v).
A
die
B
der
C
dem
D
das
Slide 12 - Quiz
Ich hänge das Bild an die Wand.
Waar hang ik het schilderij naar toe (heen)? --> aan de muur
Ik hang het schilderij aan de muur --> beweging, actie
(= 4e naamval)
Slide 13 - Diapositive
Seine Schwester wartet schon lange auf ... Zug.
A
das
B
dem
C
den
D
die
Slide 14 - Quiz
Seine Schwester wartet schon lange auf den Zug.
Wanneer je geen wo of wohin vraagt kunt vragen en/of er niet duidelijk sprake is van dezelfde situatie (toestand) of verandering (beweging/actie).
Gebruik je na auf en über altijd de 4e naamval!
Slide 15 - Diapositive
Sein Bruder zweifelt an dies... Worten.
A
diesem
B
dieser
C
diese
D
diesen
Slide 16 - Quiz
Sein Bruder zweifelt an diesen Worten.
Wanneer je geen wo of wohin vraagt kunt stellen en/of er niet duidelijk sprake is van dezelfde situatie (toestand) of verandering (beweging/actie).
Gebruik je na de andere voorzetsels (behalve na auf en über) altijd de 3e naamval.