P4 - lesweek 3 (les 1)

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Die Planung


  • Formatieve toets Grammatik C+E
  • Lesetechniken - Suchendes Lesen
  • Signalwörter

Slide 2 - Diapositive

Zoekend lezen
Het is niet altijd nodig om een tekst helemaal te lezen. Soms wil je maar één ding weten.
Je kunt dan de tekst zoekend lezen: je leest niet de hele tekst maar zoekt direct naar de informatie die je nodig hebt.
Zoekend lezen begint met het kijken naar de titel. De titel zegt vaak al veel over de inhoud van de tekst. Kijk vervolgens naar de tussenkopjes en andere opvallende woorden, cijfers, tekens, bolletjes, nummeringen, tabellen, grafieken en afbeeldingen.
Als je denkt dat een bepaald deel de informatie bevat die je zoekt, begin je met lezen van dat gedeelte.


Weet je de betekenis van een woord niet?

Slide 3 - Diapositive

Welk hotel/pension adverteert met zijn rustige ligging?

Slide 4 - Diapositive

Plan van aanpak?

Slide 5 - Carte mentale

Welk hotel/pension adverteert met zijn rustige ligging?
Noteer ook de Duitse woorden uit de tekst waar je je antwoord gevonden hebt.
Leestekst

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Diapositive

  • Opsomming/uitbreiding
  • reden/oorzaak
  • Tegenstelling 
  • Voorbeeld

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

die Signalwörter
Opsomming:
außerdem – bovendien 
dann – dan 
(zu)erst - ten eerste
zunächst – ten eerste
auch – ook
ebenfalls – eveneens, ook
nicht nur…. sonders auch – 
niet alleen…maar ook
sowie – evenals
erstens, zweitens.. - ten eerste/tweede
und - en  
 Reden/oorzaak:
denn – want
weil – omdat
schließlich – per slot van rekening
nämlich – namelijk
deswegen - daarom, om die reden
 Tegenstelling:

doch – toch, echter
sondern – maar
statt – in plaats van
trotzdem – toch, desondanks
aber – maar
obwohl – hoewel
trotz(dem) – (des) ondanks
dagegen: daarentegen

 Voorbeeld:
etwa – bijvoorbeeld
zum Beispiel - bijvoorbeeld
nämlich - namelijk

Slide 10 - Diapositive

Fraudeurs hebben de website van Dixons nagemaakt en hebben tienduizenden advertenties voor grote kortingen op Markplaats gezet, meldt de technologiewebsite Tweakers.
Marktplaats heeft de verkoper inmiddels geblokkeerd, maar de nepsite is nog in de lucht.
De fraudeurs adverteren met flinke kortingen op telefoons. Te mooi om waar te zijn, want op het moment dat mensen bestellen, kunnen zij alleen betalen via een bankoverschrijving naar een Nederlandse ING-rekening. 
Op Marktplaats verschenen vanmorgen in korte tijd tienduizenden advertenties van de nepsite. Zo werd een iPhone 6 aangeboden voor 400 euro, in plaats van de gebruikelijke 600 tot 700 euro.
opsomming
Tegenstelling
Reden
Tegenstelling

Slide 11 - Question de remorquage

(opsomming): auch
A
ook
B
en
C
bovendien
D
daarnaast

Slide 12 - Quiz

(opsomming): außerdem
A
of
B
en
C
bovendien
D
daarnaast

Slide 13 - Quiz

(tegenstelling): doch
A
toch
B
daarentegen
C
hoewel
D
maar

Slide 14 - Quiz

(reden/argument): weil
Er geht nicht mit, weil er krank ist.
A
want
B
omdat
C
namelijk
D
daarom

Slide 15 - Quiz

(reden/argument): denn
Er geht nicht mit, denn es regnet.

A
want
B
omdat
C
vanwegen
D
daarom

Slide 16 - Quiz

(tegenstelling): trotzdem
Fast nichts lernen und trotzdem gute Noten schreiben.
A
echter
B
toch
C
desondanks
D
maar

Slide 17 - Quiz

(tegenstelling): obwohl
Obwohl es so heiß war, hatte sie einen Pullover an.
A
hoewel
B
aber
C
toch
D
echter

Slide 18 - Quiz

(tegenstelling): sondern
Er ist nicht nur schön, sondern auch reich.
A
hoewel
B
ondanks
C
toch
D
maar

Slide 19 - Quiz

(tegenstelling): aber
Er ist ein guter Fußballspieler, aber er ist nicht gut in Tennis.
A
toch
B
daartegen
C
hoewel
D
maar

Slide 20 - Quiz

Ich habe statt das Auto, doch ein Fahrrad gekauft.
doch = ...
A
voorbeeld
B
opsomming
C
reden
D
tegenstelling

Slide 21 - Quiz

Sie hat sich gut vorbereitet. Sie hat nämlich jeden Tag drei Stunden gelernt.
nämlich = ...
A
voorbeeld
B
opsomming
C
reden
D
tegenstelling

Slide 22 - Quiz

Ich gehe ins Kino, denn ich finde das toll!
denn = .......
A
reden/verklaring
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
voorbeeld geven

Slide 23 - Quiz

Früher mochte ich keine Pommes, aber jetzt mag ich sie gerne!
aber = .........
A
voorbeeld
B
tegenstelling
C
opsomming
D
reden

Slide 24 - Quiz

In Utrecht ist viel zu tun, es gibt zum Beispiel viele verschiedene Museen.
zum Beispiel = ....
A
voorbeeld
B
tegenstelling
C
reden
D
opsomming

Slide 25 - Quiz

Es ist verboten zu rauchen im Krankenhaus, auch auf dem Schulhof darf nicht mehr geraucht werden.
auch= ....
A
reden
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
opsomming/uitbreiding

Slide 26 - Quiz

timer
5:00

Slide 27 - Diapositive

Die Antworten:
  1. aber - tegenstelling - maar, echter
  2. obwohl - tegenstelling - hoewel
  3. nämlich - voorbeeld - namelijk
  4. dagegen - tegenstelling - daarentegen
  5. zum Beispiel - voorbeeld - bijvoorbeeld
  6. sondern - tegenstelling - maar





Slide 28 - Diapositive

Zusammengefasst:
  • Wil je teksten goed kunnen begrijpen zijn signaalwoorden belangrijk.
  • Signaalwoorden leggen verbanden tussen zinnen, zinsdelen, alinea's van een tekst. (tegenstelling/verklaring/uitbreiding enz.)
  • LEER DE SIGNAALWOORDEN EN DE VERBANDEN DIE ZE LEGGEN DUS GOED

Slide 29 - Diapositive

Kapitel 6:

Mache Paragraf G
Lerne Wörterliste G (n-d/d-n)

Slide 30 - Diapositive