CMC samengestelde zin 2022 oefenen


samengestelde zin



Eijkhagen, M. Rosenboom

samengestelde zin ontleden 


M. Rosenboom
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
nedMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon


samengestelde zin



Eijkhagen, M. Rosenboom

samengestelde zin ontleden 


M. Rosenboom

Slide 1 - Diapositive

Voordat een zin als samengestelde zin ontleed kan wor­den, moet hij eerst als enkelvoudige zin ontleed zijn, d.w.z. in een zin met maar één persoons­vorm ( en andere zinsdelen).

Een zinsdeel dat is uitgegroeid tot een nieuwe zin, noemen we een bijzin. Dat is dus geen aparte zin, maar een zin bin­nen een grotere zin die loopt van hoofdlet­ter tot punt.



Slide 2 - Diapositive

Het belangrijkste verschil tussen een hoofd­zin en een bijzin is, dat in een hoofdzin de persoonsvorm alleen maar eerste of tweede zinsdeel kan zijn,terwijl in een bijzin de per­soonsvorm
ook verder naar achter kan staan.

Slide 3 - Diapositive

Noteer de stappen om een enkelvoudige zin te ontleden.
timer
3:00

Slide 4 - Diapositive

1. Persoonsvom (PV)

2. Onderwerp (Ond)

3. Gezegde (Gez)

4. Zinsdeelproef

5. Lijdend Voorwerp (LV)

6. Meewerkend Voorwerp (MV)

7. Bijwoordelijke bepaling

8. Bijvoeglijke bepaling
 1. Het eerste werkwoord dat je tegenkomt, wanneer je de zin vragend hebt gemaakt.
2. Wie (is er aan het...) + PV ?
 3. Alle werkwoorden in de zin.
4. Verander een paar keer de woordvolgorde van de zin. 
Probeer welke woordcombinaties je voor de persoonsvorm kunt zetten zonder dat de zin ongrammaticaal wordt.
5. Wie/wat + Gez + Ond ?
6. Aan wie/voor wie + Gez + Ond + LV ?
7. De zinsdelen die overblijven. 
(Vaak een tijd of een plaats)
8. Geeft meer informatie over het belangrijkste zelfstandig naamwoord in een zinsdeel

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Vidéo

Ontleed de volgende zinnen:
( ) = persoonsvorm
{ } = werkw.rest
[ ] = niet-werkw. Rest
[ } = gemengde rest
( ) = onderwerp
 = lijdend voorw.
 = meewerkend voorw.
     = bijwoordelijke bep.
     of = bijvoeglijke bep.


Ontleed de zinnen m.b.v.:
( ) = persoonsvorm
{ } = werkw.rest
[ ] = niet-werkw. Rest
[ } = gemengde rest
( ) = onderwerp
 _____________= lijdend voorw.
 =================== = meewerkend voorw.
    V---------V  = bijwoordelijke bep.
    <------- of -------> = bijvoeglijke bep.

Slide 8 - Diapositive


Omdat zij haar huiswerk moest maken, richtte ze haar kamer niet opnieuw in.

Slide 9 - Diapositive


Dat meisje die daar op straat loopt, schijnt bijzonder aardig te zijn!

Slide 10 - Diapositive


De man die daar loopt, is de burgemeester van Amsterdam.

Slide 11 - Diapositive


Hij zegt dat hij dat gelogen heeft.

Slide 12 - Diapositive


Ik was gisteren met te veel dingen tegelijk bezig en nu weet ik niet meer waar mijn usb-stick is.

Slide 13 - Diapositive


Wie het volgende jaar over gaat, adviseer ik meer huiswerk te maken.

Slide 14 - Diapositive