schooltaalwoorden leeg 10 woorden

Nederlands - schooltaalwoorden


.. tot en met ..

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands - schooltaalwoorden


.. tot en met ..

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen

Schooltaalwoorden

  • Ik kan het schooltaalwoord schrijven.
  • Ik weet de betekenis van het schooltaalwoord.
  • Ik kan het schooltaalwoord in een zin zetten.
  • Ik kan een zin maken met een schooltaalwoord. 


 

Slide 2 - Diapositive

Uitleg

We oefenen met de schooltaalwoorden



 

Slide 3 - Diapositive

Welke vijf schooltaalwoorden ken je al?

Slide 4 - Question ouverte

Wat betekent:

A
B
C

Slide 5 - Quiz

Wat betekent:

A
B
C

Slide 6 - Quiz

Wat betekent:

A
B
C

Slide 7 - Quiz

Wat betekent:

A
B
C

Slide 8 - Quiz

Wat betekent: ?

A
B
C

Slide 9 - Quiz

Welk woord past in de zin?

A
B
C

Slide 10 - Quiz

Welk woord past in de zin? Typ het woord.


Slide 11 - Question ouverte

Welk woord past in de zin?

A
B
C

Slide 12 - Quiz

Welk woord past in de zin? Typ het woord.


Slide 13 - Question ouverte

Welk woord past in deze zin?

A
B
C

Slide 14 - Quiz

Wat betekent:

A
B
C

Slide 15 - Quiz

Wat betekent:

A
B
C

Slide 16 - Quiz

Wat betekent:

A
B
C

Slide 17 - Quiz

Wat betekent:

A
B
C

Slide 18 - Quiz

Wat betekent:

A
B
C

Slide 19 - Quiz

Welk woord past in de zin? Typ het woord.


Slide 20 - Question ouverte

Welk woord past in deze zin? Typ het woord.


Slide 21 - Question ouverte

Welk woord past in deze zin? Typ het woord.


Slide 22 - Question ouverte

Welk woord past in de zin?

A
B
C

Slide 23 - Quiz

Welk woord past in de zin?

A
B
C

Slide 24 - Quiz

Welk woord past in de zin?

A
B
C

Slide 25 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van: ?
A

Slide 26 - Quiz

Wat is het synoniem (ander woord) voor: ?
A
B
C

Slide 27 - Quiz

Welke zin is waar?
A
B
C
D

Slide 28 - Quiz

Drie zinnen zijn niet goed.
Eén zin is wel goed. Welke?
A
.

Slide 29 - Quiz

Maak de zin af.


Slide 30 - Question ouverte

Maak een zin met de woorden:




Slide 31 - Question ouverte

Maak een zin met de woorden:




Slide 32 - Question ouverte

Welk woord past in de zin?

A
B
C
D

Slide 33 - Quiz

Maak een zin met:

Slide 34 - Question ouverte

Hoeveel nieuwe woorden heb je in deze les geleerd?

A
0
B
1 - 5
C
6 - 10
D
meer dan 10

Slide 35 - Quiz

Geef jezelf een beoordeling. Hoe ging het?

A
niet goed
B
voldoende
C
ruim voldoende
D
goed

Slide 36 - Quiz

Hoe vond je de les?

A
saai
B
wel oké
C
leuk
D
leerzaam

Slide 37 - Quiz

Einde

Bedankt dat je meedeed.


Goed gewerkt!

Slide 38 - Diapositive