Oefentoets H2 Het Weer 2021

H2 - Het Weer.

Oefentoets voor Yasmine, Talitha, Ivan en Jasper

Er komen nu 40 vragen meerkeuze vragen.
Gebruik de afbeeldingen bij de vragen.
De oefentoets is op volgorde van de paragrafen
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H2 - Het Weer.

Oefentoets voor Yasmine, Talitha, Ivan en Jasper

Er komen nu 40 vragen meerkeuze vragen.
Gebruik de afbeeldingen bij de vragen.
De oefentoets is op volgorde van de paragrafen

Slide 1 - Diapositive

10² spreek je uit als 10 tot de macht 2
op je rekenmachine voer je dan 10^2=100.
Het is dus 10 x 10.
Nu je dit weet wat is 10 tot de macht 3 ?
A
10
B
1000
C
100
D
30

Slide 2 - Quiz

Voor de luchtdruk bestaan verschillende eenheden.
bar en Pa. Je moet kunnen omreken. In de BINAS staat dat 1 bar = 1 x 10^5. Is 10 tot de macht 5 Pa (10 x 10 x 10 x 10 x 10).
1 mbar = 1 x 10² Pa (1mbar=1hPa).
Hoeveel Pa is 8 mbar is:

A
0,8 Pa
B
8 Pa
C
80 Pa
D
800 Pa

Slide 3 - Quiz

Je kunt de druk in een autoband meten. Welk meetinstrument gebruik je daarvoor?
A
barometer
B
manometer
C
thermometer
D
thermograaf

Slide 4 - Quiz

Op de foto zie je een manometer.
En een fiets met een ventiel in de voorband.
De luchtdruk = 1 bar.
absolute druk = luchtdruk + overdruk.
Een manometer meet de overdruk.
Stel de manometer meet 0 bar.
Hoe hoog is de absolute druk in de band?

A
3,2 bar
B
1,0 bar
C
2,2 bar

Slide 5 - Quiz

Op de foto zie je een manometer. De luchtdruk = 1 bar.
Absolute druk = luchtdruk + overdruk.

De manometer meet een overdruk van 1,2 bar. Hoe groot is de absolute druk in de band?
A
3,2 bar
B
0,2 bar
C
2,2 bar

Slide 6 - Quiz

John meet de druk in een band. De manometer geeft 900 mbar aan. Op datzelfde moment is de luchtdruk 1020 mbar. Welke bewering over de druk in de band is waar?



A
Er is een onderdruk van 120 mbar
B
Er is een overdruk van 900 mbar.
C
Er is een absolute druk van 1020 mbar

Slide 7 - Quiz

Om de temperatuur af te kunnen lezen kijk je naar het vloeistofniveau in de stijgbuis van de thermometer. Als de temperatuur daalt:
A
krimpt de vloeistof en daalt het vloeistofniveau
B
krimpt de vloeistof en stijgt het vloeistofniveau
C
zet de vloeistof uit en daalt het vloeistofniveau
D
zet de vloeistof uit en stijgt het vloeistofniveau

Slide 8 - Quiz

In de figuur hiernaast zie je een deel
van een thermometer.
Welke temperatuur geeft de
thermometer aan?
A
16,2 graden Celsius
B
16,4 graden Celsius
C
17,3 graden Celsius
D
17,6 graden Celsius

Slide 9 - Quiz

Een vloeistofthermometer heeft een vloeistofreservoir en een stijgbuis. Wanneer stijgt de vloeistof in de thermometer het meest?
A
als het reservoir groot en de stijgbuis nauw is
B
als het reservoir groot en de stijgbuis wijd is
C
als het reservoir klein en de stijgbuis nauw is
D
als het reservoir klein en de stijgbuis wijd is

Slide 10 - Quiz

In een metaalbarometer zit een metalen doosje. Wat gebeurt er met de bovenkant van het doosje als de luchtdruk groter wordt?
A
De bovenkant wordt dan geribbeld
B
De bovenkant wordt dan naar beneden geduwd
C
De bovenkant wordt dan naar boven geduwd
D
De bovenkant wordt dan vlakker

Slide 11 - Quiz

Gerco pompt een fietsband op totdat de absolute gasdruk in de band 3,7 bar is. Daarna meet hij de bandenspanning met en manometer. Luchtdruk is 1 bar. Welke overdruk geeft de manometer aan?
A
1,7 bar
B
2,7 bar
C
4,7 bar

Slide 12 - Quiz

Een literfles cola wordt geopend in de buitenlucht. Er is een sissend geluid hoorbaar. Er ontsnapt een gas. Welke uitspraak is juist?
A
De druk in de fles is groter dan 1,0 bar
B
De druk in de fles is kleiner dan 1,0 bar
C
De druk in de fles is gelijk aan 1,0 bar
D
Geen van deze uitspraken is juist.

Slide 13 - Quiz

Met een manometer meet je de:
A
Luchtdruk
B
Tegendruk
C
Absolute druk
D
Overdruk

Slide 14 - Quiz

Met een barometer meet je de:
A
Luchtdruk
B
Tegendruk
C
Absolute druk
D
Overdruk

Slide 15 - Quiz

Met een compressor kun je lucht samenpersen.
Patrick zegt: Door het samenpersen neemt de luchtdruk toe.
Nina zegt: Door het samenpersen neemt de dichtheid van lucht toe.
Wie heeft er gelijk?
A
Alleen Patrick
B
Alleen Nina
C
Beiden hebben gelijk
D
Beiden hebben ongelijk

Slide 16 - Quiz

1bar = 1 x 10^5 Pa (10 tot de macht 5 (1bar : 1000 = 1x 10^5: 1000)
1 mbar = 1 x 10² Pa
1 mbar = ............
A
1 Pa
B
1 hPa
C
10 Pa
D
1000Pa

Slide 17 - Quiz

Hoe hoog is de druk op nul meter hoogte?
A
1000
B
500 mbar
C
500
D
1000 mbar

Slide 18 - Quiz

Hoe hoog is de druk op een hoogte van 15 km hoogte?
A
200
B
200 mbar
C
100
D
100 mbar

Slide 19 - Quiz

Neemt de druk toe of af als je een berg beklimt?
A
Drukt neemt toe
B
Druk neemt af
C
Druk blijft gelijk

Slide 20 - Quiz

1 bar = 1 x 10^5 Pa (BINAS).
1 mbar = 1 x 10² Pa
Hoeveel is 1005hPa in mBar
A
1005 mBar
B
100,5 mBar
C
10050 mBar
D
100500 mBar

Slide 21 - Quiz

De schaatsbaan in Calgary ligt ongeveer 1 km boven zeeniveau. Schaatsers moeten wennen aan het sporten op die hoogte, anders kunnen ze vooral bij de lange afstanden in ademnood komen. Dat komt doordat:
A
Ze te veel stikstof inademen
B
Ze gebrek aan zuurstof krijgen
C
De luchtweerstand groter is
D
Ze langzamer gaan ademhalen

Slide 22 - Quiz

Tijdens een vliegreis drinkt Erik een flesje met water voor driekwart leeg. Hij doet de dop op de fles en stopt hem weg. Hoog in de lucht valt het op dat het flesje flink bol staat.
Tijdens dit deel van de vlucht is de druk in de cabine:
A
Groter geworden
B
Gelijk gebleven
C
Kleiner geworden

Slide 23 - Quiz

Tijdens een vliegreis drinkt Erik een flesje met water voor driekwart leeg. Hij doet de dop op de fles en stopt hem weg. Hoog in de lucht valt het op dat het flesje flink bol staat.
Zijn oren voelen gek.
A
de lucht in de trommelholte drukt de trommelvliezen bol naar buiten
B
Gelijk gebleven
C
de lucht in het vliegtuig drukt zijn trommelvliezen hol naar binnen

Slide 24 - Quiz

in de diagram zie je de grafiek van het dauwpunt. Waterdamp kan condenseren tot vloeibaar water als de temperatuur afkoelt.
Bekijk de grafiek. Waar is sprake van waterdamp
A
alle punten boven de rode lijn
B
alle punten onder de rode lijn

Slide 25 - Quiz

in de diagram zie je de grafiek van het dauwpunt.
Als de temperatuur 30 graden Celsius is. Hoeveel waterdamp kan er dan maximaal in de lucht zitten voordat het condenseert?
A
20 g/cm^3
B
30 g/cm^3
C
40 g/cm^3

Slide 26 - Quiz

in de diagram zie je de grafiek van het dauwpunt.
Als de hoeveelheid lucht in water 10 g/cm^3 . Bij welke temperatuur gaat het dan regenen?
A
0 graden Celsius
B
5 graden Celsius
C
10 graden Celsius
D
15 graden Celsius

Slide 27 - Quiz

Je leest op een weerkaartje dat de laagste temperatuur -18 °C bedraagt. Wat is de temperatuur in Kelvin?

Slide 28 - Question ouverte

Je leest op een weerkaartje dat de laagste temperatuur 10 °C bedraagt. Wat is de temperatuur in Fahrenheit? (tip. 5/9=1,8)

Slide 29 - Question ouverte

Een bi-metaal bestaat uit ijzer en aluminium. Aluminium zet bij verwarming meer uit dan ijzer. Het bi-metaal wordt afgekoeld. In welke tekening is juist aangegeven hoe het bi-metaal zal kromtrekken.
A
A
B
B

Slide 30 - Quiz

Een bi-metaal bestaat uit staal boven en messing onder.

Het bi-metaal buigt naar boven.

Welk metaal zet meer uit?
A
IJzer
B
Messing

Slide 31 - Quiz

Als je een PVC opwrijft met een wollendoek. Wordt de PVC buis statisch. Hoe noem je dit ook wel?
A
schokkend
B
Elektrisch geladen

Slide 32 - Quiz

Als je een PVC opwrijft met een wollendoek. Wordt de PVC buis statisch. Dit hebben we wel eens in de klas gedaan. Hoe zie je dat de PVC buis elektrisch geladen is?
A
Je kunt er alleen maar deeltjes mee aantrekken
B
Je kunt er deeltjes mee aantrekken en als ze ook elektrisch geladen zijn mee afstoten
C
Je kunt er alleen maar deeltjes mee afstoten

Slide 33 - Quiz

Als warme lucht stijgt en snel afkoelt in een hoger luchtlaag ontstaat er ijskristallen en waterdruppels die als ze botsen en langs elkaar bewegen statisch geladen raken.
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quiz

Stapelwolken ontstaan door het opstijgen van warme met veel waterdamp (g/cm^3) in de lucht. Als de lucht afkoelt wordt .............
A
het dauwpunt wordt bereikt, waterdamp condenseert in waterdruppels
B
het dauwpunt gaat ook omhoog en hierdoor ontstaat waterdamp

Slide 35 - Quiz

Het broeikaseffect is ................
A
goed, het zou ander veel kouder zijn
B
slecht, het wordt te warm

Slide 36 - Quiz

Het 'versterkte' broeikaseffect komt door ................
A
schommelingen in de natuur en is niet iets om je zorgen over te maken
B
het gebruik van fossiele brandstof en veroorzaakt broeikasgassen waardoor het warmer wordt

Slide 37 - Quiz

Het versterkte broeikaseffect wordt veroorzaakt door.............................................

A
De ultra violet straling van de zon, die door de broeikasgassen zwaveldioxide en stikstofgas de atmosfeer opwarmen.
B
De infra rode straling van de zon, die door de broeikasgassen zwaveldioxide en stikstofgas de atmosfeer opwarmen.
C
De ultra violet straling van de zon, die door de broeikasgassen koolstofdioxide en methaangas de atmosfeer opwarmen.
D
De infra rode straling van de zon, die door de broeikasgassen koolstofdioxide en methaangas de atmosfeer opwarmen.

Slide 38 - Quiz

De luchtdruk op zeeniveau is ongeveer 102 800 N/m². Hoeveel hPa is dat?

Slide 39 - Question ouverte

Een navigatiesysteem in een auto is soms aan de voorruit bevestigd met een zuignap. Verklaar de werking van de zuignap op de voorruit van de auto.

Slide 40 - Question ouverte