Breuken en decimale getallen
Bij breuken optellen moet je de breuken gelijknamig maken
A
Waar
B
Niet waar
1 / 12
La durée de la leçon est: 15 minÉléments de cette leçon
Bij breuken optellen moet je de breuken gelijknamig maken
A
Waar
B
Niet waar
Slide 1 - Quiz
Ik vereenvoudig de breuk ..... zo veel mogelijk.
De breuk wordt dan
De breuk wordt dan
A
1/11
B
1/5
C
5/10
D
2/5
Slide 2 - Quiz
Ik vereenvoudig de breuk .... zo veel mogelijk.
De breuk wordt dan
De breuk wordt dan
A
1/2
B
2/3
C
3/7
D
6/14
Slide 3 - Quiz
Om breuken te kunnen optellen of aftrekken moeten de breuken....
A
dezelfde teller hebben
B
dezelfde noemer hebben
Slide 4 - Quiz
Als twee breuken dezelfde noemer hebben, dan is de breuk met de grootste teller de grootste breuk.
A
Niet waar
B
Waar
Slide 5 - Quiz
Breuken optellen
A
4/10
B
4/8
C
5/8
D
7/8
Slide 6 - Quiz
optellen van decimale getallen
12,933 + 14,01 =
12,933 + 14,01 =
A
26,943
B
13,334
C
27,943
D
26,934
Slide 7 - Quiz
Decimale getallen vermenigvuldgen
241 x 0,001
241 x 0,001
A
0,0241
B
24,1
C
2,41
D
0,241
Slide 8 - Quiz
Decimale getallen vermenigvuldigen
3,38 x 0,2
3,38 x 0,2
A
6,76
B
0,676
C
0,076
Slide 9 - Quiz
Decimale getallen vermenigvuldigen
2,11 x 0,03
2,11 x 0,03
A
6,33
B
0,633
C
0,00633
D
0,0633
Slide 10 - Quiz
Bereken twee derde deel van 99.
A
33
B
66
C
Kan niet
Slide 11 - Quiz
Bereken drie vijfde deel van 125.
A
75
B
25
C
50
D
12,5
