Dag 5

Thema 15:  Internet en sociale media (roze)
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Thema 15:  Internet en sociale media (roze)

Slide 1 - Diapositive

DAG 5
het kleinkind
later
de leeftijd
de leerling
de les
missen

Slide 2 - Diapositive

het kleinkind (znw)
  • het kind van je zoon of dochter
  • het kleinkind - de kleinkinderen 

  • zin: Mijn opa en oma hebben twintig kleinkinderen.  
25

Slide 3 - Diapositive

later
  • in de toekomst, over een tijd
  •  later <--> eerder

  • zin: Mijn neef wil later astronaut worden.
  • zin: Ik ben morgen wat later op school.
26

Slide 4 - Diapositive

de leeftijd (znw)
  • het aantal jaar dat je al leeft
  • de leeftijd - de leeftijden

  • zin: Wat is je leeftijd? Ik ben
    100 jaar! 
27

Slide 5 - Diapositive

de leerling (znw)
  • iemand die les krijgt
  • de leerling - de leerlingen

  • zin: In onze klas zitten 18 leerlingen
28

Slide 6 - Diapositive

de les (znw)
  • Dat wat je leert of moet leren. 
  • de les - de lessen

  • zin: Vind je de les moeilijk of makkelijk?
29

Slide 7 - Diapositive

missen (ww)
  • Niet raken.
  • Het niet langer hebben.
  • Voelen dat iemand/iets er niet is.
     
  • regelmatig ww - zwak ww
  • TT - ik mis - jij mist - wij missen

  • zin: Mijn vader is op vakantie. Ik mis hem.
30

Slide 8 - Diapositive

Wat is een kleinkind?
25
A
Het kind van je zoon of dochter.
B
De moeder van je zoon of dochter.
C
De vader van je vader.
D
De moeder van je moeder.

Slide 9 - Quiz

Het is nu 15:00 uur.
Later gaan betekent ..............
26 
A
dat je nu gaat.
B
dat je om 17:00 uur gaat.

Slide 10 - Quiz

Mijn ................. is 23 jaar.
27
A
naam
B
adres
C
woonplaats
D
leeftijd

Slide 11 - Quiz

De docent schrijft op het bord.
De ............. schrijft alles in zijn schrift.

28
A
baas
B
leerling
C
buurvrouw
D
winkelier

Slide 12 - Quiz

Het 3e uur hebben we grammatica. Vandaag is het een moeilijke .................

29
A
les.
B
lees.
C
leerling.
D
leraar.

Slide 13 - Quiz

De voetballer scoort niet. Hij ................... het doel op
1 meter.

Welk woord hoort bij deze zin?
30
A
missen
B
mis
C
mist
D
misten

Slide 14 - Quiz