Klas 1 P4 (15 juni 2021)

¡Bienvenidos!
Mevrouw van der Biezen
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

¡Bienvenidos!
Mevrouw van der Biezen

Slide 1 - Diapositive

Programa

  • Los deberes

  • Gramática 



Slide 2 - Diapositive

Controlar + corregir deberes
                                           
Voc. p 7 ejercicio 1,2 y 3

Slide 3 - Diapositive

Ejercicio 1
Vul het bezittelijk voornaamwoord in, in het enkelvoud. Let op: het bezittelijk
voornaamwoord richt zich naar het woord waar het bij hoort (het woord dat
erachter komt).
1. (Mijn) _________________ madre es holandesa.
2. (Onze) ________________ gato se llama Poekie.
3. (Jullie) _________________ familia vive en Uruguay.
4. (Hun) ________________ profesora es española.
5. (Uw) ____________________ perro se llama Fikkie.

Slide 4 - Diapositive

Ejercicio 2
Vul het bezittelijk voornaamwoord in (meervoud).
1. (Mijn) _________________ padres son franceses.
2. ¿Dónde viven (jouw) ________________ padres?
3. (Haar) ________________ hermanas viven en Madrid.
4. (Onze) __________________ perros se llaman Mimi y Momo.
5. ¿Cómo se llaman (uw) ___________________ hijos?

Slide 5 - Diapositive

Ejercicio 3
Vul het bezittelijk voornaamwoord in. Kies uit enkelvoud en meervoud.
1. (Mijn) _____________________ hermana habla francés y español.
2. (Haar) ______________________ padres viven en Barcelona.
3. (Haar) ______________________ padre es de Amsterdam.
4. (Onze) _____________________ profesora se llama señora Van Dijk.
5. (Jullie) _____________________ profesores son de España.

Slide 6 - Diapositive

Herhaling... 
  • Je kijkt naar het zelfstandig naamwoord wat achter het bezittelijk voornaamwoord staat. 
  • Is het zelfstandig naamwoord meervoud, dan is ook het bezittelijk voornaamwoord meervoud.
  • Bij nuestro/-s en vuestro/-s verandert het in nuestra/-s en vuestra/-s als het zelfstandig naamwoord wat erachter komt vrouwelijk is. 

Slide 7 - Diapositive

Preguntas 

Slide 8 - Diapositive

Presente

Slide 9 - Diapositive

Hablar
Escribir
Leer
Bailar
Beber
Abrir

Slide 10 - Diapositive

Het lidwoord
                 >de / het                     > een
                  Bepaald                                  Onbepaald 
enkel.
meerv.
mann.
EL
LOS
vrouw.
LA
LAS
enkel.
meerv.
mann.
UN
UNOS
vrouw.
UNA
UNAS

Slide 11 - Diapositive

Los artículos
  • De, het, een zijn Nederlandse lidwoorden 

  • In het Spaans zijn er mannelijke en vrouwelijke lidwoorden 

  • In het Spaans zijn er lidwoorden voor enkelvoud en voor meervoud

  • Een bepaald lidwoord is: de / het 

  • Een onbepaald lidwoord is: een / een paar / enkele 

  • De Spaanse bepaalde lidwoorden (de/het) zijn: el, la, los, las.

  • De Spaanse onbepaalde lidwoorden (een/eenpaar) zijn: un, una, unos, unas

Slide 12 - Diapositive

Hoe wordt het meervoud ook alweer gevormd?

Slide 13 - Diapositive

Wat weet je nog over het meervoud?
klinker + -s
medeklinker + -es
het lidwoord moet ook in het meervoud gezet worden
REPASO

Slide 14 - Diapositive

Mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden?
Hoe maak je daar meervoud van in het Spaans?
1. We beginnen bij de lidwoorden die we voor meervoud gebruiken:
Dat wordt LOS of LAS als het om een bepaald lidwoord gaat.
Gaat het om een onbepaald lidwoord gebruiken we UNOS of UNAS.

2. Dan maken we van een zelfstandig nw in enkelvoud, meervoud:
 vb: EL NIÑO wordt in het meervoud LOS NIÑOS
       LA NIÑA wordt in het meervoud LAS NIÑAS
 
en: EL TREN wordt in het meervoud LOS TRENES
      LA REACCIÓN wordt in het meervoud LAS REACCIONES




Slide 15 - Diapositive

Vul de juiste lidwoord (el of la) in en maak het meervoud
  1.  ____________ libro =
  2. ____________ chica =
  3. ____________ coche =
  4.  ___________ arbol =
  5. ___________ playa =

Slide 16 - Diapositive

¿Llamarse?

Slide 17 - Diapositive

Werkwoord: llamarse (heten)

Slide 18 - Diapositive

A practicar:
Hoe zeg je:

1. Mijn vriendin heet Lola.
2. Wij heten Pim en Tim.
3. De jongens heten Juan en Jorge. 

Slide 19 - Diapositive

Completa las frases con el verbo
llamarse

1. Mi madre __________________  (llamarse) María.
2.  __________________ (yo, llamarse) Raúl. 
3. Nosotros __________________  (llamarse) Eva y Rosa.
4. Mi hermano __________________  (llamarse) Rodolfo. 
5. ¿Cómo __________________  (tú, llamarse)?
6. Ellos __________________ (llamarse) Fran y Manuel. 

Slide 20 - Diapositive

¿Gustar?

Slide 21 - Diapositive

gustar

Slide 22 - Diapositive

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. IK hou van pizza.

Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkendvoorwerp ME gebruiken. 

Slide 23 - Diapositive

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: me gusta el libro. of Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat in meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros, of Me gustan el libro y la pizza.

Slide 24 - Diapositive

Me ________ jugar al fútbol.
A
gusta
B
gustan

Slide 25 - Quiz

Te _______ los perros.
A
gusta
B
gustan

Slide 26 - Quiz

A mí amiga le ________ la comida española.
A
gusta
B
gustan

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive