3.3 en 3.4: Uitleg gehoor, proeven en ruiken (1 lesuur)

3.3 en 3.4: Uitleg gehoor, proeven en ruiken 
3.3 en 3.4: Na deze les kan jij:
De onderdelen van het oor benoemen met hun functies
Beschrijven wat de prikkel geluid is 
Aangeven wat het gehoorbereik van een mens is
De begrippen geluidssterkte en toonhoogte beschrijven
Aangeven wat een gehoorbeschadiging is
Aangeven hoe het evenwichtsorgaan eruit ziet en werkt

Aangeven hoe je verschillende geuren kunt ruiken 
Aangeven hoe je verschillende smaken kunt proeven
Aangeven welke zintuigen samen bepalen wat je proeft als je eet en wat bepaalt of je iets lekker of niet lekker vindt. 


 
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

3.3 en 3.4: Uitleg gehoor, proeven en ruiken 
3.3 en 3.4: Na deze les kan jij:
De onderdelen van het oor benoemen met hun functies
Beschrijven wat de prikkel geluid is 
Aangeven wat het gehoorbereik van een mens is
De begrippen geluidssterkte en toonhoogte beschrijven
Aangeven wat een gehoorbeschadiging is
Aangeven hoe het evenwichtsorgaan eruit ziet en werkt

Aangeven hoe je verschillende geuren kunt ruiken 
Aangeven hoe je verschillende smaken kunt proeven
Aangeven welke zintuigen samen bepalen wat je proeft als je eet en wat bepaalt of je iets lekker of niet lekker vindt. 


 

Slide 1 - Diapositive

Het oor 
 gebruik het oor-model
Buiten oor:           lucht
oorschelp-gehoorgang-oorsmeerkliertjes

Midden oor:         lucht
trommelvlies-trommelholte met de gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel - buis van Eustachius

Binnen oor:         vocht
slakkenhuis - gehoorzenuw - evenwichtsorgaan

Slide 2 - Diapositive

Geluid is de prikkel in de vorm van luchttrillingen.
Het trommelvlies vangt geluidstrillingen op.  

Slide 3 - Diapositive

Hoe hoor je geluiden?
Geluid zijn trillingen in de lucht.
Een gitaar kan geluid maken, doordat deze de lucht laat trillen.
                                 Elke snaar heeft een andere toonhoogte.
                                 Dit drukken we uit in Hertz: (Hz).
                                 Deze kan van hoog naar laag zijn.
                                 De geluidssterkte drukken we uit in Decibel (dB)
                                 Deze kan van zacht naar hard geluid zijn. 

Slide 4 - Diapositive

Geluidsgolven bepalen wat je hoort.
Met je gehoorzintuig neem je geluiden waar. Geluiden zijn trillingen van de lucht. 

Snelle trilling = hoog geluid, langzame trilling = laag geluid. (toonhoogte in Hertz -Hz)

Grote uitslag = hard geluid, kleine uitslag = zacht geluid (geluidsniveau in decibels - Db)

Slide 5 - Diapositive

Trommelvlies 
Buiten het oor en binnenin het oor is er lucht. De druk hoort gelijk te zijn (slikken/gapen). 
Het trommelvlies wordt door geluiden aan het trillen gebracht: Hoog of laag en hard of zacht. 
De gehoorbeentjes geven het door aan het slakkenhuis. 


Slide 6 - Diapositive


Trommelvlies                                                           Trommelholte


Gehoorbeentjes
geven trillingen
door

Slide 7 - Diapositive

Slakkenhuis: Hier worden geluidstrillingen omgezet in impulsen door de gehoorzintuigcellen (lijkt op haartjes)





Slakkenhuis
= opgerold buis met vloeistofkanalen

Slide 8 - Diapositive

hoge geluiden:
begin van het slakkenhuis

lage geluiden: eind van het slakkenhuis


Slide 9 - Diapositive

Gehoorbereik
  • Mensen horen tussen de 20 en 20000 Hertz. Dit noem je de onderste- en bovenste gehoorgrens
  • Het gehoorbereik verschil per diersoort.
  • Als je ouder wordt slijten de haartjes van de zintuigcellenJe hoort geen hoge tonen meer. Hoe oud zijn jou oren?:

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

geluidssterkte
geluid ontstaat door trilling van de lucht. Hoe sterker de trilling, hoe harder het geluid.
Gehoorbeschadiging kan ontstaan bij geluiden langdurig boven de 80 dB. 
Trilhaartjes raken beschadigd, je wordt langzaam doof.

Slide 12 - Diapositive

Trilhaartjes in het slakkenhuis bevatten geluids-zintuigcellen die geluids-prikkels omzet in impulsen door de gevoelszenuwen naar een bepaald gebied in de hersenen waarmee je hoort.
Trilhaartjes in het slakkenhuis

Slide 13 - Diapositive

Nog een zintuig? Ja! Het evenwichtsorgaan
De prikkel is bewegingen van je lichaam

Slide 14 - Diapositive

Evenwichtsorgaan
  • Het evenwichtsorgaan bevat 3 halfcirkelvormige kanalen (met vocht). 
  • De vloeistof stroomt als je je lichaam beweegt, afhankelijk van de richting.
  • De zintuigcellen veranderen deze prikkels in impulsen en gaan via gevoelszenuwen naar een bepaald gebied in je hersenen.
  • Hierdoor weet je hoe je je beweegt en zorgt ervoor dat je weet wat boven, onder, links en rechts is.
Lees de tekst op blz 76. voor de werking

Slide 15 - Diapositive

Nog 2 zintuigen: Ruiken en proeven

Slide 16 - Diapositive

Wat ruikt mijn tong?
Slangen kunnen ook goed ruiken.
Dat doen zij met hun tong.
Doordat die twee punten heeft, gaat dat heel goed. 

Slide 17 - Diapositive

Hoe ruik je?
  • Ruiken doe je met je reukzintuig
  • Je ruikzintuig zit boven in het neusslijmvlies
  • De prikkel zijn geurstoffen die in de lucht zweven

  • Je neus waarschuwt je ook voor gevaarlijke stoffen

Slide 18 - Diapositive

Hoe ruik je verschillende geuren?
Elke geur bestaat uit verschillende geurstoffen die elk een andere receptor op een bepaalde reukzintuigcel prikkelt die een impuls geeft naar een bepaald deel van het reukcentrum. Je hebt er duizenden.
In de hersenen heb je ook een geurgeheugen waardoor je steeds meer geuren leert kennen en herkennen.

Slide 19 - Diapositive

Proeven
Op je tong zitten smaakpapillen die groeven hebben met smaakzintuigen. Elk deel van de tong bevat verschillende smaakzintuigen die door verschillende smaakprikkels een impuls geven. Je proeft ze omdat de impuls in een ander deel van je hersenen terecht komt.

Slide 20 - Diapositive

Proeven

Slide 21 - Diapositive

Proeven van eten
Bij het proeven van eten werken je reukzintuigen en smaakzintuigen samen.
Je proeft dus ook door geuren die in je neus komen.
Het is voor het proeven ook belangrijk hoe eten eruitziet en voelt op je tong (warm, koud, korrelig, zacht, stevig).
Of je iets lekker vindt heeft te maken met jouw cultuur (je omgeving)

Slide 22 - Diapositive

Huiswerk: 3.3 en 3.4 - Horen, proeven en ruiken
  • Lezen en bestuderen bronnen (maak aantekeningen van de begrippen en tekeningen met de onderdelen). 
  • Uitleg 3.3 en 3.4 bekijken op LessonUp.
  • Huiswerk maken 3.3 en 3.4 in werkboek A: alle vragen serieus maken.

Slide 23 - Diapositive

gehoorgang
trommelvlies
gehoorbeentjes
evenwichtszintuig
slakkenhuis
buis van Eustachius

Slide 24 - Question de remorquage

Welk onderdeel zorgt ervoor dat de druk buiten je oor en binnen in je oor even groot is?
A
Trommelvlies
B
Slakkenhuis
C
Buis van Eustachius
D
Gehoorgang

Slide 25 - Quiz

Het slakkenhuis is gevuld met ... en zet ... in beweging
A
lucht - zintuighaartjes
B
vocht - zenuwcellen
C
vocht -zintuighaartjes
D
lucht - zenuwcellen

Slide 26 - Quiz

3. Wat is de prikkel voor je evenwichtszintuig?
A
Gewicht
B
Geluid
C
Licht
D
Bewegingen

Slide 27 - Quiz

.
In welk deel van het oor liggen de gehoorzintuigcellen?
A
trommelvlies
B
trommelholte
C
gehoorzenuw
D
slakkenhuis

Slide 28 - Quiz

Waar in het oor worden impulsen gemaakt?
A
in de oorschelp
B
in het trommelvlies
C
in het slakkenhuis
D
in de gehoorszenuw

Slide 29 - Quiz

1
2
3
4
Geluidsprikkels komen aan bij de oren
Zintuigcellen in het oor veranderen prikkels in impulsen
Impulsen gaan door zenuwen naar de hersenen
De persoon is bewust van het geluid

Slide 30 - Question de remorquage

Hoe heten de zintuigcellen waar je mee kunt ruiken?
A
Reukpapillen
B
Reukharen aan de reukzintuigcellen
C
Geurpapillen
D
Geurharen aan de geurzintuigcellen

Slide 31 - Quiz

Ruiken doe je met de ..... (1) van het orgaan de neus, de prikkel hiervoor zijn ..... (2)
A
1 = neus 2=geur
B
1=reukzintuigen 2=geurstoffen
C
1=reukpapillen 2=geurstoffen
D
1=smaakzintuig 2= geur

Slide 32 - Quiz

Waar in het lichaam wordt bepaald of je een geur vies of lekker vindt ruiken?
A
In de gevoelszenuw.
B
In de hersenen.
C
In de neusholte.
D
In het neusslijmvlies

Slide 33 - Quiz

Ruiken met de tong komt voor bij
A
amfibieën
B
reptielen
C
mollen
D
uilen

Slide 34 - Quiz

Je kan proeven door de samenwerking van
A
Oog en neus
B
Oog en tong
C
Neus en tong
D
Mond en tong

Slide 35 - Quiz

Welke smaken kan je proeven?
A
Bitter, umami en zoet
B
Zoet, zout en zuur
C
Zout, zoet en bitter
D
Zout, zoet, bitter, zuur en umami

Slide 36 - Quiz

verschil tussen proeven van de smaak van een zoet suikerklontje en een stukje zoete melkchocolade komt door?
A
verschillende smaakzintuigen
B
opvangen van de structuur door tastzintuigjes op je lippen
C
verschil in geurstoffen
D
combineren door hersenen van impulsen uit reukzintuig en smaakzintuig

Slide 37 - Quiz

Huiswerk: 3.3 en 3.4 - Horen, proeven en ruiken
  • Lezen en bestuderen bronnen (maak aantekeningen van de begrippen en tekeningen met de onderdelen). 
  • Uitleg 3.3 en 3.4 bekijken op LessonUp.
  • Huiswerk maken 3.3 en 3.4 in werkboek A: alle vragen serieus maken.

Slide 38 - Diapositive