V2 - Chapitre 3 - C & D

Aujourd'hui
  • Les phrases-clés
  • Grammaire:aanwijzend vnw

Les buts: 
- je kunt een gesprek voeren in de kledingwinkel
- je weet hoe je het aanwijzend voornaamwoord gebruikt
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui
  • Les phrases-clés
  • Grammaire:aanwijzend vnw

Les buts: 
- je kunt een gesprek voeren in de kledingwinkel
- je weet hoe je het aanwijzend voornaamwoord gebruikt

Slide 1 - Diapositive

Phrases-Clés

Slide 2 - Diapositive

Ga nu aan de slag met exercices 15 et 16

In de volgende slides zie je wat hulpzinnen (aide) en voorbeelden (exemple) om je op weg te helpen. 
Zorg dat je beide opdrachten hebt voorbereid voor de volgende les!

Slide 3 - Diapositive

Ex. 15 - aide
Mon vêtement préféré est un(e) ...
C’est un(e) ... de la marque ... 
J’ai acheté ... dans un magasin de [naam] à [plaats].
La taille est ... Le prix est € ...
Je porte ... au collège / chez moi / au cinéma 

Slide 4 - Diapositive

Ex. 15 exemple
Mon vêtement préféré est un T-shirt blanc. 
C’est un T-shirt de Zara. 
J’ai acheté ce T-shirt dans un grand magasin de Zara à Nice. 
La taille est M. Le prix est vingt-cinq euros. 
Je porte ce T-shirt toujours et partout: au collège, chez moi. Hier, j’ai été au cinéma et j’ai porté mon T-shirt blanc!

Slide 5 - Diapositive

Ex. 16b - aide / exemple
  • On va chez Pimkie
                    - Bonne idée! Tu veux acheter quelque chose?
  • Moi, je voudrais acheter une nouvelle robe. 
                     - Comment tu trouves cette robe?
  • Elle est géniale. Elle coute combien? 
                    - Elle coute € ...



Slide 6 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
Straks weet je:
- wat een aanwijzend voornaamwoord in het NL & FR is
- hoe je het aanwijzend voornaamwoord gebruikt in het FR 
- wat de woordjes ce / cet / cette / ces betekenen

Slide 7 - Diapositive

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet. 
Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst. Dus bijvoorbeeld:
Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt.
                            Dat = aanwijzend vnw

Slide 8 - Diapositive

Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze

Slide 9 - Quiz

Wat zou een aanwijzend voornaamwoord dan in het Frans zijn?
A
mon/ma/mes
B
le/la/les
C
ce/cet/cette/ces
D
un/une/des

Slide 10 - Quiz

In het Frans..
Je hebt verschillende vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Frans. Namelijk:






Om te weten welke vorm je moet gebruiken, kijk je naar het woord het aanwijzend vnw. Als dat woord vrouwelijk is, gebruik je de vrouwelijke vorm van het aanwijzend vnw, etc

Slide 11 - Diapositive

Het aanwijzend voornaamwoord
Kijk naar het woord ACHTER het aanwijzend voornaamwoord
Meervoud?                               CES
Ces garçons ont beaucoup de devoirs.
Vrouwelijk?                               CETTE
Cette salade est délicieuse.
Mannelijk met klinker / h?   CET
Cet hôtel est fermé.
Mannelijk?                                  CE
Ce garçon travaille bien!


Slide 12 - Diapositive

_____ livre [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 13 - Quiz

______agenda [mannelijk]
A
cette
B
ces
C
ce
D
cet

Slide 14 - Quiz

____ femme [vrouwelijk]
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 15 - Quiz

sleep de woorden naar het juiste aanwijzend vnw 
ce
cet
cette
ces
épinards
table (v)
chaise (v)
homme (m)
stylo (m)
devoirs
journaux

Slide 16 - Question de remorquage

________ filles [vrouwelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 17 - Quiz

________ dame (v)
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 18 - Quiz

garçons
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 19 - Quiz

chanteuses
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 20 - Quiz

_______ billet [mannelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 21 - Quiz

______ journaux
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 22 - Quiz

________ magazine (m)
A
cet
B
cette
C
ce
D
ces

Slide 23 - Quiz

______ salade (v)
A
cet
B
ce
C
ces
D
cette

Slide 24 - Quiz

_____ acteur [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 25 - Quiz

______ soirée [vrouwelijk]
A
cette
B
cet
C
ce
D
ces

Slide 26 - Quiz

_______ émission (v)
A
cet
B
cette
C
ces
D
ce

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Lien

Doel: Ik kan een gesprekje voeren in de kledingwinkel
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Sondage

Doel: ik kan het aanwijzend voornaamwoord gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Sondage

Ik heb nog een vraag over:

Slide 31 - Question ouverte