Voortplanting: Vorming geslachtscellen

• Biologie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Er vindt celdeling plaats om spiercellen te maken. Is dit mitose of meiose?

1. Mitose
2. Meiose

Wanneer is een cel haploïd?

Het eindproduct is haploïd

1. mitose
2. meiose
3. mitose en meiose

Er vindt celdeling plaats om zaadcellen te maken. Is dit mitose of meiose?

1. Mitose
2. Meiose

Tijdens welke fase splitsen de chromosomen paren en wordt de cel daarmee haploïd?

1. mitose
2. meiose 1
3. meiose 2
4. Interfase

Klievingsdelingen van zygote tot embryo zijn een voorbeeld van

1. meiose en celdeling
2. mitose en celdeling
3. meiose en mitose
4. celdeling

chromosomen worden verdubbeld.
Dit vindt plaats tijdens de:

1. mitose
2. meiose
3. allebei
4. allebei niet

Hoe delen de cellen zich vanaf de bevruchting tot de innesteling?

1. Via mitose
2. Via meiose

Hoeveel chromatiden zijn er aan het eind van meiose in een menselijke geslachtscel aanwezig?

1. 92
2. 46
3. 23

In welke fase van de meiose liggen de homologe chromosomen naast elkaar

1. metafase I
2. anafase I
3. metafase II
4. anafase II

Aan het eind van de meiose I zijn het aantal chromosomen ...

1. ... gelijk aan die van de oudercel
2. ... het dubbele van die van de oudercel
3. ... de helft van die van de oudercel
4. . een kwart van die van de oudercel (alleen chromatiden)

Verschillen tussen man en vrouw

1. De locatie van de meiose
   
2. De grootte van de ontstane cellen
   
3. De timing van de verschillende fasen van de meiose

verder geld het algemene schema zoals in BINAS

1. Locatie van de meiose

Locatie spermatogenese

Locatie oögenese

2. Verschil in groottes

Spermatogenese

start in puberteit

75-100 dagen

200-300 miljoen zaadcellen per dag

=3472 per seconde :-) 

hormoonregulatie

Hebben het poollichaampje en de de eicel na Meiose I dezelfde of verschillende erfelijke informatie.

1. Verschillend
2. Gelijk
3. Kan beide

Hebben het poollichaampje en de de eicel na Meiose II dezelfde of verschillende erfelijke informatie.

1. Verschillend
2. Gelijk
3. Kan beide