Modalverben

Dürfen
dürfen --> mogen: toestemming hebben 

Hij mag naar het concert gaan. 
Er darf ins Konzert gehen. 


1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Dürfen
dürfen --> mogen: toestemming hebben 

Hij mag naar het concert gaan. 
Er darf ins Konzert gehen. 


Slide 1 - Diapositive

Können
können --> kunnen: in staat zijn tot, iets kunnen

Kun je morgen bij mij komen?
Kannst du morgen zu mir kommen?


Slide 2 - Diapositive

Mögen
mögen --> zin hebben 
Heb je zin om naar de dierentuin te gaan?
Magst du in den Zoo gehen?
  • lusten 
Ik lust schnitzel met patat. 
Ich mag Schnitzel mit Pommes.
  • houden van 
Hij houdt van klassieke muziek.
Er mag klassische Musik.  
  • iemand mogen/ aardig vinden
Ze mag haar oom Gerd zeer.
Sie mag ihren Onkel Gerd sehr. 




Slide 3 - Diapositive

Müssen
müssen --> moeten:  noodzakelijk 
Ze moet naar de arts. 
Sie muss zum Arzt.

  • moeten: plicht
Iedereen moet hier stoppen.
Jeder muss hier halten. 

  • moeten: onvermijdelijk
Ieder mens moet eten.
Jeder Mensch muss essen. 

Slide 4 - Diapositive

Sollen
sollen --> moeten: het is de wil van iemand anders.
Jij moet meteen naar de lerares komen. 
Du sollst sofort zur Lehrerin kommen. 
  • moeten: bij twijfel
Zal ik mijn ouders de waarheid vertellen?
Soll ich meinen Eltern die Wahrheit sagen? 
  • moeten: advies 
Je moet opruimen!
Du sollst aufräumen!
  • moeten: bewering
Berlijn moet echt een coole stad zijn. 
Berlin soll echt eine coole Stadt sein. 
  • zullen: vragend in de vorm ich en wir.
Zal ik je helpen ?
Soll ich dir helfen?

Slide 5 - Diapositive

Wollen
wollen--> willen: wenselijkheid, eigen wil
Ik wil echt nu gaan.
Ich will jetzt wirklich gehen. 

  • zullen: alleen in de vorm van ich en wir. 
Zullen we wat eten? 
Wollen wir was essen? 



Slide 6 - Diapositive

Wissen
wissen --> weten

Ik weet het niet. 
Ich weiß es nicht. 

Slide 7 - Diapositive

Aufgabe Modalverben

Slide 8 - Diapositive

Aufgabe Modalverben
Sätze machen
  • Über dich
  • Eine Person aus deiner Familie
  • Ein Freund oder eine Freundin





Slide 9 - Diapositive

Hausaufgaben
Aufgabe 7/8/9/10







Slide 10 - Diapositive