Nieuw Nederlands - Cursus 5 - Paragraaf 1

Grammatica zinsdelen

Naamwoordelijk gezegde (ng)
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Grammatica zinsdelen

Naamwoordelijk gezegde (ng)

Slide 1 - Diapositive

Naamwoordelijke gezegde
Lesdoelen
1. Je kunt een onderscheid kunnen maken tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde.
2. Je weet hoe je het naamwoordelijk gezegde kunt vinden in een zin.
3. Je weet hoe je het naamwoordelijk gezegde moet noteren. 

Slide 2 - Diapositive

In het rijtje hiernaast staan zinnetjes die een tweejarige peuter zou kunnen uitspreken.
Een peuter maakt nog geen perfecte zinnen, maar er zit wel een duidelijke betekenis in de zinnetjes.

Bedenk wat de uitingen in het hoofd van de peuter kunnen betekenen.
mama lief
papa slapen
popje stout
meloen vies
oma breien
tante zingen
broertje boos
treintje rijden
auto rood
Tommie lachen
hondje blaffen
snoepje lekker
tafel hard

Slide 3 - Diapositive

Welke zinnen passen qua betekenis bij 'mama lief'?
Sleep ze naar het groene vlak.

papa slapen
popje stout
meloen vies

Slide 4 - Question de remorquage

Welke zinnen passen qua betekenis bij 'auto rood'? Sleep ze naar het groene vlak.

Tommie lachen
snoepje lekker
hondje blaffen
tafel hard

Slide 5 - Question de remorquage

Welke zinnen passen qua betekenis bij 'oma breien'? Sleep ze naar het groene vlak.

tante zingen
broertje boos
treintje rijden

Slide 6 - Question de remorquage

Nu je deze drie vragen hebt beantwoord en de antwoorden hebt gezien, in welke twee groepen kun je de zinnetjes indelen?

Slide 7 - Question ouverte

Slide 8 - Lien

   Naamwoordelijk gezegde
         
   Het onderwerp is iets 
   aan het zijn, worden 
   of blijven.
   

Werkwoordelijk gezegde

Het onderwerp is iets 
aan het doen.

 

Slide 9 - Diapositive

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?


Heeft Jan vorige week de schat bewaakt?
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?


De zon blijkt in Rome warm te zijn in de zomermaanden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Mijn buurvrouw wordt morgen 43.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Jan heeft vanmiddag een vaccin gekregen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Hoe noteer je het naamwoordelijk gezegde (ng)?

        1. Noteer de pv.
        2. Stel de vraag: Wat + pv + ow? 
             Noteer het antwoord achter de pv.
        3. Staan er nog meer werkwoorden in de zin?
             Schrijf ze erbij!

Slide 14 - Diapositive

Noteer pv, ow en ng.

Mijn buurvrouw is gisteren 44 jaar geworden.

Slide 15 - Question ouverte

Noteer pv, ow en ng.

De oude man lijkt nogal ziek te zijn.

Slide 16 - Question ouverte

Noteer pv, ow en ng.
Deze oude stad blijft de allermooiste stad van heel Nederland.

Slide 17 - Question ouverte


Een zin heeft dus altijd een gezegde.
Bij een werkwoordelijk gezegde (wg) is het onderwerp iets aan het doen (of heeft iets gedaan of deed iets).

Bij een naamwoordelijk gezegde (ng) is het onderwerp iets aan het zijn, worden of blijven. 

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Lien

Slide 20 - Lien

Slide 21 - Lien

Slide 22 - Lien

Slide 23 - Lien

Je kent nu alle onderdelen van zinsontleden. 
In je grammaticaboekje vind je op blz. 19 een stappenplan zinsontleding. Bestudeer dit goed. 

Slide 24 - Diapositive

En nu oefenen!
Pak je grammaticaboekje en start met opdr. 1 op blz. 20

Slide 25 - Diapositive