6.2 Luchtdruk

6.2 Luchtdruk
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

6.2 Luchtdruk

Slide 1 - Diapositive

Deze les
Herhaling 6.1
Uitleg 6.2
Opdrachten maken

Slide 2 - Diapositive

Wat wordt bedoeld met het meetbereik van een thermometer?

Slide 3 - Question ouverte

Een digitale thermometer maakt gebruik van
A
Een vloeistof
B
Infrarode straling
C
Een bimetaal
D
Een NTC

Slide 4 - Quiz

iUit welke onderdelen bestaat een vloeistofthermometer?

Slide 5 - Question ouverte

Lesdoelen
Je leert wat atmosferische druk inhoudt.
Je leert hoe een barometer werkt.
Je leert wat isobaren zijn.

Slide 6 - Diapositive

Atmosferisch druk
Wordt ook luchtdruk genoemd
Alle lucht die boven je is.

Slide 7 - Diapositive

Luchtdruk
In dampkring zit lucht, deze wordt ook door de aarde aangetrokken. 
Daardoor wordt op iedere vierkante centimeter een druk uitgeoefend van 10 N
Druk van de lucht is dus 10 N/cm2

Slide 8 - Diapositive

Luchtdruk
Druk op oppervlakte van 1 cm2 is 10 N
1 Pa = 1 N/m2

hectoPascal (hPa) is de eenheid die gebruikt wordt door meteorologen

Slide 9 - Diapositive

barometer

Slide 10 - Diapositive

Hoe kan het dat hoger in de atmosfeer een lagere luchtdruk is?
A
er drukt meer lucht op 1 cm2
B
er drukt minder lucht op 1 cm2

Slide 11 - Quiz

druk / hoogte
moleculen / hoogte

Slide 12 - Diapositive

Hoge en lage druk
Luchtdruk: 980 hPa - 1030 hPa
Onder 1000 hPa = lage druk gebied
Boven 1000 hPa = hoge druk gebied

Slide 13 - Diapositive

Luchtdruk
990 hPa = 80% kans op regen
1000 hPa = 70% kans op regen
1010 hPa = 40% kans op regen
1020hPa = 20% kans op regen
1030 hPa = 10% kans op regen
Hoge luchtdruk = goed weer
Lage luchtdruk = slecht weer

Slide 14 - Diapositive

Punten met een gelijke luchtdruk
heten:
A
Isobaren
B
Isothermen
C
Isotopen
D
Isostaren

Slide 15 - Quiz

Bij een hoge druk gebied hebben we
A
Nat en koud weer
B
Stabiel en nat weer
C
Nat en warm weer
D
Stabiel en droog weer

Slide 16 - Quiz

Lees paragraaf 6.2
Maak opdracht 1-22

Slide 17 - Diapositive