Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 70 min
Éléments de cette leçon
Willkommen Havo 3
Woche 16 - Stunde 1
Lezen
Slide 1 - Diapositive
Check-in
Ga op je plaats zitten.
Leg je spullen op tafel.
Pak je mobiel in het zakkie en doe het in je rugzak/tas.
Wacht rustig tot de les begint.
Slide 2 - Diapositive
Heute
Am Ende dieser Stunde ...
... kann ich Informationen in einem Text finden.
Slide 3 - Diapositive
Leesstrategieën
Wat is een leesstrategie? = hoe je een tekst leest.
- oriënterend lezen
- globaal lezen
- zoekend lezen
- intensief lezen
Slide 4 - Diapositive
Leesstrategieën
Hoe weet je welke je moet gebruiken? = lees eerst de vraag, bepaal wat voor soort informatie je nodig hebt en waar in de tekst je het kunt vinden.
Slide 5 - Diapositive
Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1:
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is.
Situatie 2:
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3:
Je hebt morgen een toets over politieke besluitvormingen. Je leest de tekst in je boek maatschappijleer.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoek de website van het pretpark.
Orienterend lezen
Globaal lezen
Precies lezen
Zoekend lezen
Kritisch lezen
Slide 6 - Question de remorquage
Intensief lezen
Slide 7 - Diapositive
Intensief lezen
Stap 1: Begin eerst met het globaal lezen van de tekst.
Stap 2: Onderstreep in de tekst de kernwoorden (belangrijke woorden). Bepaal hiermee per alinea de hoofdgedachte (=kern).
Stap 3: Omcirkel de signaalwoorden die het verband tussen de paragrafen / alinea’s duidelijk maken.
Stap 4: Zoek de betekenis van belangrijke moeilijke woordenopof probeer de betekenis ervan af te leiden.
Intensief lezen: de hele tekst regel voor regel doorlezen
Slide 8 - Diapositive
Tipps
Lees eerst de vraag en ga dan gericht zoeken.
Zoek het trefwoord op in de vraag en lees dan de tekst
Wanneer je betekenis van het woord niet weet?
Lijkt het op een Nederlands of Engels woord.
Kijk of je om het woord heen kunt lezen.
Slide 9 - Diapositive
jk
Waar gaat de tekst over?
Klicke auf dem Bild um den Text zu vergrößern!
timer
1:00
Slide 10 - Diapositive
Waar gaat de tekst over?
timer
0:30
Slide 11 - Question ouverte
jk
Waarom heeft de 'Von-Ketteler-
Schule' Oelde gewonnen?
Klicke auf dem Bild um den Text zu vergrößern!
timer
3:00
Slide 12 - Diapositive
Warum hat die Von-Ketteler-Schule Oelde gewonnen?
timer
1:00
Slide 13 - Question ouverte
Hoe kom je in het bezit van het
album “Golden Teams”?
Klicke auf dem Bild um den Text zu vergrößern!
timer
3:00
Slide 14 - Diapositive
Hoe kom je in het bezit van het album “Golden Teams”?
A
door een bestelling te plaatsen bij de Duitse voetbalbond
B
door een speciale fietskaart aan te schaffen
C
door naar een ruilbeurs voor voetbalplaatjes te gaan
Slide 15 - Quiz
Intensief lezen
Lies den 3. Absatz.
timer
3:00
Slide 16 - Diapositive
Welche Aussage stimmt mit dem 3. Absatz überein?
A
Der Fluss verändert sich ständig.
B
Das Eis ist überall sehr dick.
C
Das Wasser im Fluss strömt sehr schnell.
D
Geen van de beweringen.
Slide 17 - Quiz
Intensief lezen
Lies den 4. Absatz.
timer
4:00
Slide 18 - Diapositive
Was wird im 4. Absatz ausgesagt?
A
Motup legt den Schulweg zweimal im Jahr zurück.
B
Motup legt den Schulweg dreimal im Jahr zurück.
C
Motup legt den Schulweg viermal im Jahr zurück.
D
Geen van de beweringen.
Slide 19 - Quiz
Signaalwoorden kunnen verschillende verbanden aangeven:
Opsomming
Uitleg (oorzaak, reden & gevolg)
Tijd (volgorde)
Tegenstelling
Voorbeeld
Slide 20 - Diapositive
Signaalwoorden. Geef aan bij welk verband ze horen.
Opsomming
Reden - oorzaak
weil
und
also
auch
damit
Slide 21 - Question de remorquage
Mein Name ist Anna. Ich komme aus England und lebe seit drei Jahren in Deutschland. Ich bin 15 Jahre alt und habe zwei Geschwister: Meine Schwester heißt Klara und ist 13 Jahre alt, mein Bruder Tom ist 18 Jahre alt. Wir wohnen mit unseren Eltern in einem Reihenhaus in der Stadt. Meine Vater ist Koch in einem Restaurant. Meine Mutter arbeitet in einer Bank.
Ich lese gerne und mag Tiere: Wir haben einen Hund, zwei Katzen und im Garten einen Teich mit Goldfischen. Ich gehe auch gerne in die Schule, mein Lieblingsfach ist Mathematik. Deutsch mag ich nicht so gerne.
Nach der Schule gehe ich mit meinen Freundinnen shoppen und manchmal essen wir ein Eis. Am Samstag spiele ich Handball. Am Sonntag schlafe ich lange aus. und spiele mit meinen Tieren. Sonntag ist mein Lieblingstag!
Slide 22 - Diapositive
Anna komt uit....
A
Duitsland
B
Engeland
Slide 23 - Quiz
Heeft Anna broers en zussen?
A
Ja, 2 zussen
B
Ja, een broer en een zus
C
Nee, geen broers en zussen
Slide 24 - Quiz
Anna is de jongste van het gezin.
A
Dat klopt
B
Dat klopt niet
Slide 25 - Quiz
Welk vak vindt Anna leuk op school
Slide 26 - Question ouverte
Welk vak vindt Anna niet leuk op school
Slide 27 - Question ouverte
Wat doet Anna op zaterdag?
Slide 28 - Question ouverte
Welke zin klopt?
A
Op zondag slaapt Anna uit en speelt ze met de dieren.
B
Op zondag slaapt Anna uit en loopt ze met de hond
C
Op zondag speelt Anna met de dieren en gaat ze uit met vriendinnen.
Slide 29 - Quiz
Jij moet toetsvragen maken over de tekst. Bedenk een super moeilijke vraag. Het antwoord moet wel in de tekst staan.
Slide 30 - Question ouverte
Hallo, ich bin Myriam
Zu meiner Familie gehören vier Personen. Die Mutter bin ich und dann gehört natürlich mein Mann dazu. Wir haben zwei Kinder, einen Sohn, der sechs Jahre alt ist und eine dreijährige Tochter.
Wir wohnen in einem kleinen Haus mit einem Garten. Dort können die Kinder ein bisschen spielen. Unser Sohn geht in die Grundschule, unsere Tochter geht noch eine Zeit lang in den Kindergarten. Meine Kinder sind am Nachmittag zu Hause. Ich arbeite darum ich nur halbtags. Ich arbeite in einem Supermarkt.
Eigentlich gehören zu unserer Familie auch noch die Großeltern. Sie wohnen nicht bei uns. Sie haben ein Haus in der Nähe. Die Kinder gehen sie oft besuchen.
Slide 31 - Diapositive
Hoe ziet het gezin van Myriam eruit?
Slide 32 - Question ouverte
In wat voor huis woont Myriam?
Slide 33 - Question ouverte
De kinderen Myriam moeten naar een speeltuin toe om te spelen? Juist, omdat ... Onjuist, omdat ...
Slide 34 - Question ouverte
Welke zin klopt?
A
Myriam is huisvrouw
B
Myriam werkt alle dagen in een supermarkt
C
Myriam werkt halve dagen in een supermarkt
Slide 35 - Quiz
Welke zin klopt?
A
De grootouders leven niet meer
B
De grootouders wonen in de buurt en de kinderen gaan vaak op bezoek