8. PV-vt zwak

par. 8 PV-VT zwakke werkwoorden
Blz. 254
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

par. 8 PV-VT zwakke werkwoorden
Blz. 254

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen

Je leert de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd spellen.

Slide 2 - Diapositive

Herhaling persoonsvorm tegenwoordige tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):



ik of jij erachter
ik-vorm 
ik word, vind jij
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 

Slide 3 - Diapositive

Zwakke werkwoorden

Slide 4 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je zo:




enkelvoud
ik-vorm + -de
ik-vorm + -te
ik/jij/hij/zij
speelde, herhaalde
lustte, fietste
meervoud
ik-vorm + -den
ik-vorm + -ten
wij/jullie/zij
speelden, herhaalden
lustten, fietsten

Slide 5 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
oefenen

Slide 6 - Diapositive

Stap 1. 
Pak de stam van het werkwoord.
Om de stam te vinden haal je -en (of -n) van het hele werkwoord eraf.

Slide 7 - Diapositive

de stam van zwakke werkwoorden
reizen - reiz
leven - lev
- pakken - pakk
- maken - mak
gooien - gooi

Slide 8 - Diapositive

stap 2.
kijk naar de laatste letter van de STAM
reiz = z
lev = v
pakk = k
mak = k
gooi = i

Slide 9 - Diapositive

stap 3.
Welke klank, van de laatste letter van jouw STAM, hoor je in het woord  't ex kopfschip ?

(let op: bij reiz hoor je een Z / bij lev hoor je en V / bij gooi hoor je een J-klank)

Slide 10 - Diapositive

stap 4. 
Zit jouw klank van de stam in 't kofschip?
JA, dan komt in de verledentijd -te of -ten erbij.
NEE, dan komt in de verledentijd -de of -den erbij.

Slide 11 - Diapositive

stap 5. 
Controleer of je de juiste spelling van het zwakke werkwoord hebt:
reizen - reiz - ik reisde / wij reisden
leven - lev - ik leefde / wij leefden
pakken - pakk - ik pakte / wij pakten
maken - mak - ik maakte / wij maakten
gooien - gooi - ik gooide / wij gooiden

Slide 12 - Diapositive

Oefenen
Maken opdracht 1, 2, 4, 5, 6, 7

Slide 13 - Diapositive