Week 51: Automatisch systeem
1. Op onze school vind je naast een kantine, verschillende automaten voor eten en drinken. Noem twee voordelen daarvan.
1 / 10
Éléments de cette leçon
1. Op onze school vind je naast een kantine, verschillende automaten voor eten en drinken. Noem twee voordelen daarvan.
Slide 1 - Question ouverte
2. Bedenk nog een automaat of robot die je op school zou kunnen gebruiken. Schrijf erbij wat het doet en welk voordeel dit heeft.
Slide 2 - Question ouverte
3. Een automatisch systeem heeft drie stappen. Noteer de stappen in de juiste volgorde.
1.
2.
3.
Proces
Output
Input
Slide 3 - Question de remorquage
Slide 4 - Vidéo
4. In het vorige filmpje zag je een productielijn die automatisch toetjes in bakjes doet. Elke keer stopt de lopende band en wordt een bakje gevuld. Dit gebeurt dankzij een lichtsensor.
Sleep de stappen hieronder naar de juiste plek in het blokkenschema.
De processor ontvangt en verwerkt het signaal
De lopende band stopt, de pomp spuit het toetje in het bakje en de lopende band start weer
De lichtsensor ziet een bakje
De processor geeft opdracht aan de lopende band en de pomp om actie te ondernemen
De band blijft lopen tot de lichtsensor een bakje ziet
De lichtsensor geeft een signaal door aan de processor dat hij iets ziet
Slide 5 - Question de remorquage
5. Vul de juiste woorden in.
Geluidssensor
Lichtsensor
Temperatuursensor
Vloeistofsensor
Slide 6 - Question de remorquage
6. Hoe werkt een koortsthermometer? Maak de zin af.
In de thermometer zit een...
In de thermometer zit een...
A
Bewegingssensor
B
Temperatuursensor
Slide 7 - Quiz
7. Hoe werkt een koortsthermometer? Maak de zin af.
De sensor is een...
De sensor is een...
A
Weerstand
B
Processor
Slide 8 - Quiz
8. Hoe werkt een koortsthermometer? Maak de zin af.
Als de temperatuur hoger wordt, wordt de weerstand...
Als de temperatuur hoger wordt, wordt de weerstand...
A
Groter
B
Kleiner
Slide 9 - Quiz
9. Hoe werkt een koortsthermometer? Maak de zin af.
Als de weerstand kleiner wordt.
Gaat er ...1... stroom door de thermometer, waardoor je een ...2... temperatuur afleest.
Als de weerstand kleiner wordt.
Gaat er ...1... stroom door de thermometer, waardoor je een ...2... temperatuur afleest.
A
1: Meer
2: Hogere
B
1: Meer
2: Lagere
C
1: Minder
2: Hogere
D
1: Minder
2: Lagere
