H3 WEEK 5 Chap. 5 Bron A

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

STARTKLAAR
- ga rustig op je vaste plek zitten.
- doe je jas uit.
- pak je etui en je boek.
- doe je tas op de grond.
- doe je telefoon in het ZAKKIE en doe je zakkie in je TAS.
- als de timer is afgelopen, stop je met praten en begint de les.


timer
3:00

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen
1. R Ik ken woorden die met eten en drinken te maken hebben.
2. T2 Ik kan een gesprek over een etentje begrijpen.
3. T1 (hh) Ik kan een lijdend voorwerp vervangen door le / la / les.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 4 - Diapositive

en face de
à côté de
trop
la chambre
le lit
la vue
le petit déjeuner
le déjeuner
le diner
mauvais / bon
propre - sale
tegenover
naast
te, teveel
de (slaap)kamer
het bed
het uitzicht
het ontbijt
de lunch
het avondeten
slecht
schoon - vies
week 4

Slide 5 - Diapositive

Bron H
Ik kan het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 6 - Diapositive

Par exemple
  • Ik heb mijn broer geholpen.
Ik heb hem geholpen.
  • Ik heb mijn moeder gezien.
Ik heb haar gezien.
  • Ik zie de kinderen op straat.
Ik zie ze op straat.

Slide 7 - Diapositive

wat is een lijdend voorwerp?

Slide 8 - Carte mentale

persoonlijk voornaamwoord
als lijdend voorwerp

Slide 9 - Carte mentale





Ik drink een glas cola.
  • Wat drink ik?

Gisteren heb ik een mooie film gezien.
  • Wat heb ik gezien?



een lijdend voorwerp?
wie / wat + pv + onderwerp

Slide 10 - Diapositive

Stap 1. Vervang het lijdend voorwerp door le / la / les
1. Elle a acheté des fleurs pour sa mère. 
2. Je mange une pizza aux poissons.
3. Nous regardons le journal tous les jours.

Slide 11 - Diapositive

De persoonsvorm (pv)

Slide 12 - Diapositive

De persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm is het werkwoord dat bij het onderwerp van de zin hoort. Kijk maar: 
Ik heb een hond.
Wij hebben een hond.
Zij heeft een fiets gekregen.
Wij hebben een fiets gekregen.

Slide 13 - Diapositive

Regel
Het persoonlijk voornaamwoord le / la / les staat vóór de persoonsvorm.

Slide 14 - Diapositive

De plaats van het persoonlijk vnw le / la/ les
Als je het lijdend voorwerp (LV) vervangt door le / la / les dan verandert de plaats van het LV.

Je mange une pizza aux poissons au restaurant.

Je la mange au restaurant.


la

Slide 15 - Diapositive

Stap 2: Zet het pers. vnw le / la / les vóór de PV
1. Elle a acheté des fleurs pour sa mère. 
2. Je mange une pizza aux poissons.
3. Nous regardons le journal tous les jours.

1. les
2. la
3. le

Slide 16 - Diapositive

Stap 2: Zet het pers. vnw le / la / les vóór de PV
1. Elle a acheté des fleurs pour sa mère. 
2. Je mange une pizza aux poissons.
3. Elle regarde le journal tous les jours.

1. les
2. la
3. le
1. Elle les a acheté pour sa mère.
2. Je la mange au restaurant.
3. Nous le regardons tous les jours.

Slide 17 - Diapositive

Vervang het lijdend voorwerp door le / la / les.
Elle vend une voiture à 500 euros.

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

Exercices
Chapitre 5
Bron A
Ex. 4a, 5ab, 6ab



Slide 20 - Diapositive

Les mots de la semaine 

Slide 21 - Diapositive

mettre
hésiter
plus tard
avoir l'air
ça me fait plaisir
la viande
la glace
le lait
le poisson
le fromage
(neer) zetten / aantrekken
twijfelen
later
lijken
dat doet me plezier
het vlees
het ijs
de melk
de vis
de kaas



week 5

Slide 22 - Diapositive

p. 12

Slide 23 - Diapositive

p. 13
ex. 5a

Slide 24 - Diapositive

ex. 5b
ex. 5a

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

ex. 7a

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Leerdoelen

  1. T2 Ik kan specifieke informatie vinden / begrijpen in een (luister)tekst.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 30 - Diapositive

Aan de slag

Slide 31 - Diapositive

Nabespreking

Slide 32 - Diapositive

Begrippen uit deze les

Slide 33 - Diapositive

Begrippen uit deze les

Slide 34 - Diapositive


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 35 - Question ouverte


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 36 - Question ouverte