Werkwoordspelling persoonsvorm tegenwoordige tijd

Werkwoordspelling persoonsvorm
tegenwoordige tijd
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling persoonsvorm
tegenwoordige tijd

Slide 1 - Diapositive

Werkwoordspelling wat is dat?
- Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat er gebeurt. 
- Voor een werkwoord kun je een naam of een persoonlijk voornaamwoord zetten.
- Werkwoordspelling gaat dus over het spellen van werkwoorden.

Slide 2 - Diapositive

Waarom is werkspelling zo moeilijk?
Een werkwoord kan meerder vormen aannemen:
* persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
* persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
* Persoonsvorm verleden tijd enkelvoud
* Persoonsvorm verleden tijd meervoud
* Infinitief 
* Voltooid deelwoord
* Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
* Onvoltooid deelwoord

Slide 3 - Diapositive

Werkwoordspelling persoonsvorm
- Tegenwoordige tijd
- Verleden tijd (zwakke en sterke werkwoorden)

Slide 4 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 5 - Diapositive

Ik (werken)...... in Maastricht.

Slide 6 - Question ouverte

Jij (worden)..... toch 13?

Slide 7 - Question ouverte

(vinden)..... Pieter chocolade lekker?

Slide 8 - Question ouverte

De kinderen (juichen).... als ze een ijsje krijgen.

Slide 9 - Question ouverte

Marita (plagen)... haar broertje.

Slide 10 - Question ouverte

(landen).... jouw broer morgen op Schiphol?

Slide 11 - Question ouverte

Er (gebeuren).... een ongeluk op de Tramweg

Slide 12 - Question ouverte

Ik (verzenden).... een e-mail naar de docent.

Slide 13 - Question ouverte

De groep kinderen (spelen) ..... een spelletje.

Slide 14 - Question ouverte

Hoe is het gegaan?
Ik had alles goed! Ik vind dit makkelijk.
Ik had 1 of 2 foutjes
Ik vond het heel lastig, maar heb veel goed gegokt.
Ik heb 3 of meer fouten
Ik snap er niets van.

Slide 15 - Sondage

Een andere manier
Vul "lopen " in op de plek van het werkwoord!
1. Hoor je het hele werkwoord "lopen", schrijf het hele werkwoord.
2. Hoor je "loopt", schrijf de ik-vorm +t.
3. Hoor je "loop", schrijf de ik-vorm.

Je krijgt alleen "dt" als de ik-vorm op een d eindigt

Slide 16 - Diapositive

In de sporthal (gillen)... Jan erg hard.

Slide 17 - Question ouverte

In de dierentuin (gapen)...de aap.

Slide 18 - Question ouverte

De kleine kinderen (schreeuwen).... in de speeltuin.

Slide 19 - Question ouverte

Levi (schrijven).... netjes in zijn schrift.

Slide 20 - Question ouverte

Ik (vinden).... een speurtocht erg leuk.

Slide 21 - Question ouverte

De postbode (brengen)... de brieven de volgende dag.

Slide 22 - Question ouverte

(bestellen).... je broer een cadeautje voor je verjaardag?

Slide 23 - Question ouverte

Hij (beantwoorden)...de vraag van zijn moeder.

Slide 24 - Question ouverte

Tijdens de les (gooien).... Samanta een gum door het lokaal.

Slide 25 - Question ouverte

Je moeder (vinden).... dat wel goed.

Slide 26 - Question ouverte

Moeder (braden)... een stuk vlees.

Slide 27 - Question ouverte

Het stelletje (kussen)... elkaar intens.

Slide 28 - Question ouverte

De tandarts (verdoven)... de patiënt.

Slide 29 - Question ouverte

Jip (kliederen).... op de muur.

Slide 30 - Question ouverte

Achmed (vallen).... van de trap.

Slide 31 - Question ouverte

Pieter (beloven)... harder te werken.

Slide 32 - Question ouverte

De coach (wisselen)... de speler.

Slide 33 - Question ouverte

(snoeien)...jij de struiken?

Slide 34 - Question ouverte

(leggen) de docent dat goed uit?

Slide 35 - Question ouverte

Hoe is het gegaan?
Ik had alles goed! Ik vind dit makkelijk.
Ik had 1 of 2 foutjes
Ik vond het heel lastig, maar heb veel goed gegokt.
Ik heb 3 of meer fouten
Ik snap er niets van.

Slide 36 - Sondage

Opdrachten
- Maak opdracht 2 t/m 4
*Zoek het onderwerp
* Bepaal of je de regels toepast of "lopen" invult.
* Noteer het woord in de correcte spelling
* Markeer de woorden waar je over twijfelt.

Slide 37 - Diapositive