VMBO-KGT Year 1: Unit 1

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 1

Welcome!

Unit 1.2

Do exercise 2 on page 12!

Zet het juiste woord achter de omschrijving die erbij hoort!

TIP! Lees eerst de vragen.

page 12

Let's do exercise 3 & 4 together!

Page 13!

Do exercise 5 on page 14!

Lees de tekst, zet de dikgedrukte woorden uit de tekst op de juiste plaats in het schema. 

Persoonlijke voornaamwoorden zijn..

1. I, you, he/she/it, we, they, you
2. My, mine, yours, theirs
3. What, who, where, when, why

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
John

1. he
2. we
3. you
4. she

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog

1. he
2. it
3. you
4. I

Persoonlijk voornaamwoord:
... like school. (ik)

1. i
2. I
3. you
4. we

Persoonlijk voornaamwoord:
... is from Curacao. (zij)

1. she
2. they
3. he
4. we

Do exercise 6 on page 14.

Let's do exercise 7 & 8 together!

Page 15

Bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden

Wat doen bezittelijke voornaamwoorden?

Grammar: possesive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden)

Je gebruikt bezittelijke voornaamwoorden om aan te geven van wie iets is. Een bezittelijk voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Wat is een bezittelijk voornaamwoord ?

Bezittelijk voornaamwoord:

That are ........ dogs.

1. They
2. Theirs
3. Their
4. Theys

Bezittelijke voornaamwoorden

That is ............book .

1. my
2. mine

Bezittelijke voornaamwoorden

Here is ...... bike .

1. your
2. yours
3. of yours

Wat is het Engelse bezittelijke voornaamwoord voor 'mijn'

1. my
2. her
3. our
4. their

Wat is geen bezittelijk voornaamwoord?

1. you
2. my
3. his
4. our

Bezittelijk voornaamwoord:
'That is ...... car' (mijn)

Bezittelijke voornaamwoord
This is ……… ( zijn ) painting.

Do exercise 9, 10 & 11 on page 15/16!

Good luck!

Unit 1.4

Good luck!

Do exercise 1 & 2 on page 25/26!

Let's read together!

Do exercise 3.

Done? -> try exercise 4!

werkwoord 'zijn'

verb 'to be'

'To be'

Ik	ben
Jij	bent
zij	is
Hij	is
Het	is
Wij	zijn
Jullie	zijn
Zij	zijn

I	am	I'm
You	are	You're
She	is	She's
He	is	He's
It	is	It's
We	are	We're
You	are	You're
They	are	They're

To be: ... happy to be here

1. There
2. Their
3. They're

To be: You _____ (to be)hungry

1. was
2. to be
3. are
4. is

I ____ happy to be here. (to be)

1. are
2. am
3. is

To be:
You _____ (to be)very clever.

1. was
2. to be
3. are
4. is

Use 'to be going to'
(be) I ........ sorry.

Maak de ontkenning met 'to be':
She ...... (to be) happy.

Do exercise 6 & 7 on page 28!

Good luck!

Let's read together! (page 30)

Do exercise 10 on page 30!

Unit 1.5

Do exercise 1, 2 & 3 on page 33!

Good luck!

Let's read the text together!

Fill in exercise 5, 6 & 7  on page 35/36.

                   'zijn' vragend

Ben ik?

Ben jij?

Is zij/hij/het?

Zijn wij?

Zijn jullie?

Zijn zij?

Am I?

Are you?

Is she/he/it?

Are we?

Are you?

Are they?

'to be' question

Make a question
....... a teacher? (He - to be)

1. He is
2. Is he
3. are he

Make a question
....... twins? (They - to be)

1. Are they
2. They are

......... her name Savannah? (to be, question)

Let's mix it up!

Vragend, ontkennend en bevestigend.

Use the correct form of 'to be':
He ...(to be) late.

Maak de ontkenning met 'to be':
they ...... (to be) very helpful.

(to be) - question
Where ..... I?

1. am
2. are
3. is

Vul de juiste vorm van to be in ( +/-/?)
she / to be/ hungry /?

Vul de juiste vorm van to be in ( +/-/?)
you / to be/ from Sweden /.

Do exercise 8 & 9 on page 37!