3H - Les 46 - STG

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

3H4 - 8 de febrero, 2022 - STG

Programa

1. Planning periode 3
2. Oefenen met Gerundio
3. Gerundio VS Perfecto
4. Gerundio in groene boekje
5. Deberes

Planning periode 3

SO voca + lezen - Formatief --> Dinsdag 15 februari

SO Unidad 2 (boek 2) - Summatief 2x --> Vrijdag 18 maart

TAALDORP - 3/4 april - Summatief 4x -->Maandag 4 april en dinsdag 5 april

Vocabulario 2.1
1 tener sed 2 la carta 3 el agua sin gas
4 delicioso/-a 5 quemado/-a
6 la sopa 7 las verduras 8 cocinar 9 tomar 10 pedir (e > i)

Gebruik in je antwoord alleen spaties!

Vocabulario 2.2
1 picante 2 el ajo 3 el limón
4 entrar 5 famoso/ -a
6 salado/-a 7 significar 8 redondo/-a 9 olvidar 10 necesitar

Gebruik in je antwoord alleen spaties!

Vocabulario 2.3
1 el consejo 2 la cuenta 3 el refresco
4 resistir 5 la lechuga 6 el huevo
7 el jamón 8 por supuesto 9 el helado 10 elegir

Gebruik in je antwoord alleen spaties!

¿Qué están haciendo?

Op de volgende sheet zie je een zestal foto's waarop mensen dingen 'aan het doen' zijn...

Jij gaat mij in het Spaans  m.b.v. de gerundio vertellen wat ze aan het doen zijn. Schrijf de antwoorden op!

¿Qué están haciendo?

Vertel in het Spaans wat men op de plaatjes aan het doen is; gebruik hierbij de Gerundio

1

2

3

4

5

6

Vraag de leerlingen of ze één van de plaatjes kunnen beschrijven. Geef een voorbeeld indien nodig...

Las chicas están jugando al fútbol

El hombre está vendiendo frutas en el mercado

Los hombres están corriendo por los toros (en Pamplona)  etc

Hoe zeg je in het Spaans:
'Hij is aan het koken?'

1. Está cocinando.
2. Esta cocinando.
3. Cocina.
4. Está cocinado

¿Qué están haciendo estas personas?

Zou je het verschil kunnen aangeven tussen.....

De Gerundio en de  Presente Perfecto?

GERUNDIO

PRESENTE PERFECTO

ESTAR

HABER

Net gebeurd

op dit moment

-IDO

-ANDO

-ADO

-IENDO

LEYENDO

VUELTO

KUN JE DEZE WERKWOORDEN IN DE GERUNDIO OPSCHRIJVEN?
1 hacer ( yo) 5 decir (ella)
2 comer ( nosotros) 6 ver (tú)
3 quedar (él) 7 ganar (ellos)
4 llegar (vosotras) 8 afeitarse (yo)

SCHRIJF DE ZELFDE WERKWOORDEN NU IN DE PRESENTE PERFECTO
1 hacer ( yo) 5 decir (ella)
2 comer ( nosotros) 6 ver (tú)
3 quedar (él) 7 ganar (ellos)
4 llegar (vosotras) 8 vestirse (yo)

Deberes

(Af)maken: groene boekje pagina 97 - 102/ ejercicio 41-49

Leren: Woordenlijst 2.1/2.2/2.3 (NL--> SP)

                        + roze werkwoordenblad WW 25-50 (SP --> NL)