Hoofdstuk 5 Indexcijfers-inflatie

Lesdoelen
Aan het einde van deze les kun je  het cpi berekenen (consumentenprijsindex) en reële rente uitrekenen.
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

Éléments de cette leçon

Lesdoelen
Aan het einde van deze les kun je  het cpi berekenen (consumentenprijsindex) en reële rente uitrekenen.

Slide 1 - Diapositive

Bereken de indexcijfers
van jaar 2012 t/m 2016.
Het basisjaar is 2013.
A
97 - 100 - 99 - 101 - 105
B
103 - 100- 102 - 105 - 106
C
97% - 100% - 99% - 101% - 105%
D
(-3%) - (0%) - (-1%) - (+1%) - (+5%)

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Bereken het CPI van 2019

Slide 5 - Diapositive

Rendement
- Rendement = investeringsopbrengst / investering x 100% 
- Nominaal rendement (zonder inflatie correctie)
- Reëel rendement (met inflatie correctie) 

Formule: 
RIC = NIC / PIC x 100 

Slide 6 - Diapositive

Formule omschrijven
  • Ric = Nic/Pic x 100 is een lineaire formule
  • Ezelsbruggetje: 3 = 6/2

Dan geldt ook 
Ric * Pic = Nic immers 3 * 2 = 6
en NIC / RIC = PIC immer 6 / 2 = 3

Slide 7 - Diapositive

Voorbeeld
Iemand krijgt 3,3% rente op zijn rekening. Het cpi bedraagt 2,1%. Wat bedraagt het reële rendement?
Ric= nic/picx100
103,3/102,1x100=101,08
Het spaargeld is reëel gezien met 1,08% toegenomen.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Frans en Ine hebben 20 jaar geleden een huis gekocht voor omgerekend € 104.000. Op dit moment heeft het huis een waarde van € 225.000; de afgelopen 20 jaar is het gemiddelde prijsniveau met 55% gestegen.
Als Ine concludeert dat het rendement bijna 40% bedraagt bedoelt ze het ...I... rendement. Als Frans concludeert dat zijn rendement meer dan 100% bedraagt is dat het ...II... rendement.
De conclusie is dat ...III... aan geldillusie lijdt.

A
I = nominaal; II = reëel; III = Ine
B
I = reëel; II nominale; III = Ine
C
I = reëel; II nominale; III = Frans
D
I = nominaal; II = reëel; III = Frans

Slide 10 - Quiz

Waar houden we bij het reëel rendement rekening mee en bij het nominale rendement niet?
A
De rente
B
Inflatie
C
De koersstijging van aandelen.
D
De kosten van het beleggen.

Slide 11 - Quiz

De rente die een bank uitkeert op je spaarrekening is een voorbeeld van reëel rendement
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz


A
In 2016 is het CPI 103
B
In 2016 is het CPI 105
C
In 2016 is het CPI 113

Slide 13 - Quiz

Waar staan de letters CPI voor?
timer
0:30
A
Consumenten Prijs Indexcijfer
B
Consumenten Product Informatie
C
Centrale Prijs Inspectie
D
Collectieve Prijs Introductie

Slide 14 - Quiz

Het CPI ....
A
is consumenten- en producentenindex
B
is hetzelfde als inflatie
C
is hetzelfde als geldontwaarding
D
stijgt bij inflatie

Slide 15 - Quiz

De formule voor het berekenen van het reële rendement is:
A
RIC = NIC x PIC / 100
B
RIC = NIC / PIC x 100
C
RIC = PIC / NIC x 100

Slide 16 - Quiz

Iemand krijgt nominaal 4,2% rente op zijn spaarrekening. De inflatie bedraagt 2,4%. Wat is zijn reeële rendement?

Slide 17 - Question ouverte

Lesdoelen
Aan het einde van deze les kun je  het cpi berekenen (consumentenprijsindex) en reële rente uitrekenen.

Slide 18 - Diapositive

In welke mate is het lesdoel behaald?
A
20%
B
40%
C
60%
D
80%

Slide 19 - Quiz

Zijn er nog vragen en/of onduidelijkheden?

Slide 20 - Question ouverte

Weektaak
Opgaven hoofdstuk 4 maken

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

Slide 23 - Vidéo

Slide 24 - Vidéo

Slide 25 - Vidéo

Waar kijkt de ECB naar?
  • Factoren die de prijzen opdrijven (zoals economische groei)
  • Hoeveelheid geld in de economie (meer geld voor evenveel goederen)

Slide 26 - Diapositive

Wat kan de ECB doen?
De ECB bepaalt de rente voor leningen. Bij een hogere rente wordt minder geleend. Dan is er minder geld om spullen te kopen. De prijzen zullen dan minder stijgen (inflatie blijft laag)

Slide 27 - Diapositive

Taak van de ECB
De prijzen stabiel houden (alleen een lichte stijging) 
en zo het 'inflatie monster' verslaan :)
Via het rentetarief beïnvloeden ze de kredietverlening (hogere rente => minder leningen => minder geld in de economie)

Slide 28 - Diapositive