Hoofdstuk 5.8 grammatica woordsoorten (les 1)

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Welkom!

Leg alvast klaar:

• je etui en je leerwerkboek;
• je laptop (Log in bij LessonUp).

Planning

• Herhalen: 4.8 Woordsoorten
• Uitleg 5.9: woordsoort
• Werkmoment
• Afsluiten van de les
  

4.8 Grammatica woordsoorten

Nieuw:

• voegwoord, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord.

Bekend (overzicht op pagina 152)

• lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel, koppelwerkwoord,  hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord,

Benoem het voegwoord.
Ik lees graag, maar ik voetbal liever.

Benoem het voegwoord.
Ik hoop dat we vroeg vrij zijn.

Ken jij de nieuwe trainer? Hij is superaardig!

1. jij = psv hij = bzv
2. jij = psv hij = psv
3. jij = bzv hij = bzv
4. jij = bzv hij = psv

Ik geef het boek. Het is jouw boek.

1. ik = psv jouw = psv
2. ik = bzv jouw = bzv
3. ik = bzv jouw = psv
4. ik = psv jouw = bzv

De docent vertelde hun een verhaal.
Ze wilden dat het snel afgelopen was.

1. ze = psv onderwerp
2. ze = psv voorwerp
3. hun = bzv
4. hun = psv voorwerp

Mieke geeft hem een boek terug.
Het is zijn boek.

1. hem = psv onderwerp
2. hem = psv voorwerp
3. zijn = kww
4. zijn = bzv

De hond is van mij.
Ik geef hem snoepjes.

1. mij = psv na vz
2. ik = psv voorwerp
3. hem = mv en psv voorwerp
4. hem = lv en psv voorwerp

5.8 Woordsoorten (p. 128)

• je kunt het aanwijzend voornaamwoord benoemen
• je kunt het vragend voornaamwoord benoemen 

Aanwijzend voornaamwoord av

• Bijvoeglijk gebruikt
• Op de plek van het lw

De sneaker => Deze sneaker

                         => Die sneaker

Het ijsje        => Dit ijsje

                         => Dat ijsje

De ijsjes       => Deze/die ijsjes

Aanwijzend voornaamwoord av

• Zelfstandig gebruikt.
• Geen zn erbij.

Mooie sneakers, die wil ik ook!

Gamen is leuk, dat wil ik de hele dag doen.

Nog meer aanwijzende voornaamwoorden

zulke, dergelijke en zo'n

Zo'n rare film heb ik nog nooit gezien. Zulke rare types! 

Ik houd niet van dergelijke films.

En dus ook: dit, dat, deze en die.

Vragend voornaamwoord (P. 130)

Vraagt altijd naar personen of dingen.

Vier: wie, wat, welk(e) en wat voor (een).

Wie staat daar?  Welke muziek vind jij leuk?

Let op! Hoe ga je naar school? Waarom ga je fietsend?

Geen vragend voornaamwoord => BIJWOORD

Werkmoment

• Maak van 5.8: 8, 1, 4 en 7.
• Zelf weer nakijken.
• Lees de theorie of gebruik het overzicht op p. 150.

Afsluiting

Huiswerk staat in Magister.