Tekstverbanden en signaalwoorden

1 / 22
suivant
Slide 1: Vidéo
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Slide 2 - Vidéo

Slide 3 - Lien

Dag van de jonge jury
Ben je een lezer?
Ga je graag challenges aan?
Heb je zin om op woensdag 7 juni mee te gaan naar De dag van de Jonge Jury in Utrecht?

Slide 4 - Diapositive

De rest van deze les
Lezen 3: Signaalwoorden (je hebt je boekje van Lezen 3 nog niet nodig)
Ga in de LessonUp

Slide 5 - Diapositive

Signaalwoorden

Slide 6 - Carte mentale

SIGNAALWOORDEN

zorgen ervoor dat je ziet welk verband er bestaat tussen zinnen of alinea's.


Slide 7 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 8 - Diapositive

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- chronologisch verband

- opsommend verband

- tegenstellend verband

- toelichtend verband

- voorwaardelijk verband

- redengevend verband

- oorzakelijk verband

- concluderend verband

(en meer)

Slide 9 - Diapositive

Opsommend verband
Je somt dingen op. 
 Je maakt een soort lijstje, bijvoorbeeld van dingen die je moet doen of die je mee moet nemen of die kenmerkend zijn voor iets. 
Signaalwoorden van opsomming zijn bijvoorbeeld: ten eerste, ten tweede, vervolgens, bovendien, ook, verder, en.

Slide 10 - Diapositive

Mevrouw Verschoor geniet van goede muziek. Ook kan ze genieten van mooie films.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Redengevend verband

Slide 11 - Quiz

In Liekes etui zitten pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Redengevend verband

Slide 12 - Quiz

Tegenstellend verband
Er is een tegenstelling tussen een of meer dingen.
Signaalwoorden van tegenstelling zijn bijvoorbeeld: 
aan de ene kant.... aan de andere kant, maar, toch, hoewel, daarentegen, echter.

Slide 13 - Diapositive

Hij houdt erg van pizza, maar niet van spruitjes.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Redengevend verband

Slide 14 - Quiz

Hij is heel goed in Frans. Daarentegen is hij niet zo goed in Engels.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Redengevend verband

Slide 15 - Quiz

Redengevend verband 

Een redengevend verband geeft een reden aan, dus waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden zijn bijvoorbeeld : omdat, want, daarom, om die reden, de reden hiervoor is, het argument is.


Slide 16 - Diapositive

SIGNAALWOORDEN

bij redengevend verband


- want - omdat - daarom - dus -

de reden hiervoor is - het argument is



Slide 17 - Diapositive

VOORBEELD

redengevend verband

Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,

want ik heb er niet goed voor geleerd.


De reden van het slechte cijfer is

dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.


Slide 18 - Diapositive

De jongens in mijn klas leren aktijd hard, want ze willen goede cijfers halen.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Redengevend verband

Slide 19 - Quiz

Het waterschap gaat de fijken ophogen, omdat het klimaat snel verandert.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
redengevend verband

Slide 20 - Quiz

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Tegenstellend
Opsommend
Maar
toch
Verder
Ook

Slide 21 - Question de remorquage

opdracht in tweetallen
Lees de tekst en vul bij de nummers de juiste tekstverbanden in.

Slide 22 - Diapositive