Tekstverbanden mavo 4

Wat zijn tekstverbanden?
A
dat zijn relaties tussen de teksten
B
woorden die met elkaar te maken hebben.
1 / 27
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Wat zijn tekstverbanden?
A
dat zijn relaties tussen de teksten
B
woorden die met elkaar te maken hebben.

Slide 1 - Quiz

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 2 - Quiz

Om.......Te.... tekstverband is
A
oorzaak - gevolg
B
redengevend
C
doel - middel
D
concluderend

Slide 3 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het chronologisch tekstverband?
A
terwijl
B
daarnaast
C
toch
D
mits

Slide 4 - Quiz

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 5 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
Terwijl
B
Daarnaast
C
Toch

Slide 6 - Quiz

"Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.
Wat is het tekstverband?"
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 7 - Quiz

Toelichtend tekstverband
Voorwaardelijk tekstverband
Opsommend tekstverband
Samenvattend tekstverband
Oorzakelijke tekstverband
Tegenstellend tekstverband
Chronologisch tekstverband
Concluderend tekstverband
dus
vervolgens
echter
omdat
kortom
ten tweede
mits
bijvoorbeeld
als
zoals
al met al
vervolgens
hierdoor
want
maar
daarentegen
ook

Slide 8 - Question de remorquage

Oorzakelijk tekstverband
Voorwaardelijk tekstverband
Vergelijkend tekstverband
Toelichtend tekstverband
Hij is net zo lief als zijn oudere zus.
Als gevolg van de toenemende besmettingen moest de klas in quarantaine.
Als jij nu je huiswerk afmaakt, dan mag je daarna gamen.
Laat je testen bij klachten als hoofdpijn en keelpijn.

Slide 9 - Question de remorquage

Tekstverbanden:

Concluderend

Redengevend

Tegenstellend

Opsommend
toch
en
nog
maar
dus
want
concluderend
omdat

Slide 10 - Question de remorquage

Opsommend tekstverband
Redengevend tekstverband
Tegenstellend tekstverband
Toelichtend tekstverband
Voorwaardelijk tekstverband
ten eerste
bovendien
ook
als ... dan
indien
tenzij
want omdat immers
maar echter hoewel
 dat wil zeggen met andere woorden

Slide 11 - Question de remorquage

opsommend tekstverband
concluderend tekstverband
tegenstellend tekstverband
redengevend tekstverband
uitleggend/voorbeeldgevend tekstverband
oorzaak-gevolg tekstverband
samenvattend tekstverband
dus
en
toch
zodat
zoals
maar
kortom
daarom
vervolgens
immers
daarentegen
niet alleen...maar ook
dan ook
alles bij elkaar
dat wil zeggen
want

Slide 12 - Question de remorquage

Tekstverband = toelichting
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 13 - Question de remorquage

Chronologisch verband...
A
is sprake als dingen achter elkaar worden opgenoemd
B
worden in een tekst tegenovergestelde dingen genoemd
C
wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp
D
worden de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde beschreven

Slide 14 - Quiz

Hoe omschrijf je een doel-middel verband het beste?
A
Geeft aan welk middel gebruikt wordt om een doel te bereiken
B
Welk doel er wordt gebruikt
C
Laat een verschil zien
D
Dit gebeurt buiten iemands wil

Slide 15 - Quiz



Wat betekent 'een tegenstellend verband'?
A
In tekstgedeelten wordt iets verteld wat helemaal niet waar is.
B
In tekstgedeelten wordt een rijtje opgenoemd van dingen die bij elkaar horen.
C
In stukken tekst wordt iets gezegd dat tegenvalt.
D
In stukken tekst worden dingen genoemd die het tegenovergestelde zijn.

Slide 16 - Quiz


Bij toelichtend verband...
A
is sprake als dingen achter elkaar worden opgenoemd
B
worden in een tekst tegenovergestelde dingen genoemd
C
wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp
D
worden de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde beschreven

Slide 17 - Quiz

Wat is een redengevend verband?
A
Een verband dat aangeeft waarom iemand iets doet/vindt.
B
Een verband dat een verschil of overeenkomst noemt.
C
Een verband dat de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde beschrijft.
D
Een verband met signaalwoorden als: maar, tegenover, toch

Slide 18 - Quiz

Wat is een tegenstellend verband?
A
Dingen zijn hetzelfde
B
Zaken zijn elkaars tegenovergestelde
C
Dingen staan in een volgorde
D
Dingen worden opgenoemd

Slide 19 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
omdat
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 20 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten eerste
C
tegenover
D
denk aan

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 22 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
integendeel
B
echter
C
tegenover
D
maar

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 26 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
en
B
maar
C
mits
D
dus

Slide 27 - Quiz