Voegwoorden 01

Welk woord moet op de puntjes?
De kinderen wandelen naar huis, .... de bus niet rijdt.
A
omdat
B
want
C
en
D
of
1 / 10
suivant
Slide 1: Quiz
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Welk woord moet op de puntjes?
De kinderen wandelen naar huis, .... de bus niet rijdt.
A
omdat
B
want
C
en
D
of

Slide 1 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes?
Ze moeten kiezen ... ze eten kaas ... ze eten worst.
A
omdat
B
want
C
en
D
of

Slide 2 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes?
Ze hebben een paraplu bij zich, ... het gaat zo regenen.
A
omdat
B
want
C
en
D
of

Slide 3 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes?
Ze zijn gevallen, ... het was glad op straat.
A
omdat
B
want
C
en
D
of

Slide 4 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes?
Hij gaat naar de bakker ... hij gaat naar de slager.
A
omdat
B
want
C
en
D
of

Slide 5 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes?
Hij lust geen drop, ... wel pepermunt.
A
omdat
B
want
C
en
D
maar

Slide 6 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes?
Hij gaat naar huis, ... hij ziek is.
A
omdat
B
want
C
en
D
maar

Slide 7 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes?
Hij gaat naar huis, ... hij heeft een afspraak.
A
omdat
B
want
C
en
D
maar

Slide 8 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes?
Hij moet naar school, ... eigenlijk wil hij niet.
A
omdat
B
want
C
of
D
maar

Slide 9 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes?
Wil je koffie ... wil je liever thee?
A
omdat
B
want
C
of
D
maar

Slide 10 - Quiz