voegwoorden (signaalwoorden)

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

voegwoorden (signaalwoorden)

toen, nadat, voordat, zodat, doordat

Aan het eind van de les weet je wat deze woorden betekenen en kun je ze gebruiken.

toen, nadat, voordat

Woorden die een tijd aangeven.

We gingen naar huis, toen het begon te regenen.

We gingen naar huis, nadat de zon was ondergegaan.

We gingen naar huis, voordat het donker werd.

Kijk nog eens goed:

We gingen naar huis, toen het begon te regenen.

Toen het begon te regenen, gingen we naar huis.

We gingen naar huis, nadat de zon was ondergegaan.

Nadat de zon was ondergegaan, gingen we naar huis.

We gingen naar huis, voordat het donker werd.

Voordat het donker werd, gingen we naar huis.

Maak van 2 zinnen 1 zin:

We hebben gezwommen. Ik moet nog een boodschap doen. (nadat)

Maak van 2 zinnen 1 zin:

Ik ga huiswerk maken. Ik drink eerst een glaasje water.

(voordat)

Ga je mee naar de film? Je bent bij de kapper geweest.

(nadat)

Je kunt beter naar huis gaan. Het gaat regenen.

(voordat)

draai om:

Voordat we gaan zwemmen, moet ik nog een boodschap doen.

draai om:

Voordat ik huiswerk ga maken, drink ik eerst een glaasje water.

draai om:

Je kunt beter naar huis gaan, voordat het gaat regenen.

Arie deed de boodschappen ___ hij eten ging maken.

1. nadat
2. voordat

________ het ging regenen, werd de voetbalwedstrijd gestopt.

1. nadat
2. voordat

Ze gingen op reis, ________ zij hun koffers hadden ingepakt.

1. nadat
2. voordat

Jullie moeten je huiswerk maken, ___ je gaat slapen.

1. nadat
2. voordat

______ ze naar school gaan, pakken ze hun tas in.

1. nadat
2. voordat

Ik ben drie glazen weter gedronken, ____ ik 4 km had gerend.

1. nadat
2. voordat

zodat, doordat

woorden van oorzaak en gevolg

Het heeft hard gevroren, zodat er overal ijs op de sloten ligt.

Doordat het hard gevroren heeft, ligt er overal ijs op de sloten.

kijk nog eens goed:

Het heeft hard gevroren, zodat er overal ijs op de sloten ligt.

zodat > gevolg 

(zin kan er niet mee beginnen!)

Doordat het hard gevroren heeft, ligt er overal ijs op de sloten.

doordat > oorzaak

______ ik mijn les goed had geleerd, kreeg ik een goed cijfer.

1. zodat
2. doordat

De jongen op de e-bike lette niet goed op, ______ hij tegen een boom reed.

1. zodat
2. doordat

Ik ben mijn paraplu vergeten, ____ ik nat ben geregend.

1. zodat
2. doordat

_________ ik mijn paraplu ben vergeten, ben ik natgeregend.

1. zodat
2. doordat

Ik kwam te laat, _____ de bus vertraging had.

1. zodat
2. doordat

Ik ben ziek, _____ ik niet naar het feest kan komen.

1. zodat
2. doordat

Ik viel van mijn fiets. De weg was glad.
(maak 1 zin)

Welke woorden vind je nog moeilijk om te gebruiken?

toen

nadat

voordat

zodat

doordat