Leestekens

Leestekens
3.1
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Leestekens
3.1

Slide 1 - Diapositive

Je leert
leestekens te gebruiken: punt, komma, dubbele punt, aanhalingstekens, vraagteken, uitroepteken.

Slide 2 - Diapositive

Welk leesteken is de punt?
A
,
B
.
C
:
D
;

Slide 3 - Quiz

Punt
Een zin eindigt met een punt.

Slide 4 - Diapositive

Wat zijn aanhalingstekens?
A
{...}
B
[...]
C
"..."
D
'...'

Slide 5 - Quiz

Aanhalingstekens
[1] Piet zei: 'Wie heeft de lampen de hele nacht aan laten staan?'
[2] 'Heeft u', vroeg Ferry indringend, 'vannacht iemand horen gillen?'

Slide 6 - Diapositive

Wat is een dubbele punt?
A
...
B
:
C
;
D
-

Slide 7 - Quiz

Dubbele punt
[1] Martin heeft mij gezegd, dat Chantal vanmiddag uit Jan Terlouws werk zal voordragen.
[2] Martin heeft mij gezegd: 'Chantal zal vanmiddag uit Jan Terlouws werk voordragen.'
[3] Arnold en Fleur hebben drie dochters: Emma, Anna en Louise.
[4] Alexandra kan nu echt niet komen: ze heeft een belangrijke toets.

Slide 8 - Diapositive

Dubbele punt en aanhalingstekens

Wanneer iemand iets zegt, gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens. 
Na de dubbele punt gebruik je een hoofdletter:
Sophie zei: ‘Ik wil naar huis.’

Dat wat iemand zegt, noem je een citaat.

Slide 9 - Diapositive

Citaat zonder dubbele punt
‘Ik wil naar huis,’ zei Sophie.

Zie overige voorbeelden in LearnBeat

Slide 10 - Diapositive

Wat is een komma?
A
;
B
,
C
.
D
?

Slide 11 - Quiz

Komma
1 De opsomming
[1] Wij hebben gezien: Joep, Piet, Valérie, Bram en Hidde.
[2] Ik vind hem lui, lelijk en irritant.
[3] Een kleine, slechtverzorgde vrouw stond appels te verkopen. 

Slide 12 - Diapositive

Voeg de tot hier besproken leestekens toe.
We hebben een merel lijster en winterkoninkje horen zingen

Slide 13 - Question ouverte

2 Komma tussen twee persoonsvormen
[4] Doordat het mistte, kon je geen hand voor ogen zien.
[5] Zodra de wedstrijd begint, is het doodstil op straat.
[6] Als Cecilia zingt, zwijgen zelfs de vogels.
[7] Toen hij op bezoek kwam, was er nog niets aan de hand.
[8] Wie geluk heeft, wint de jackpot. 
[9] Dat Jan die mop zomaar ter plekke bedacht had niemand in de gaten. 

Slide 14 - Diapositive

Waar moet in de volgende zin een komma geplaatst worden?
Als het morgen slecht weer is gaat het feest niet door.

Slide 15 - Question ouverte

Komma
Na een woord als echter, kortom en trouwens:
[1]  Echter, ze wilde niet komen.
[2] Kortom, ze kwam niet.
[3] Trouwens, ze kon toch niet komen.

Slide 16 - Diapositive

Wat is een vraagteken?
A
!
B
@
C
#
D
?

Slide 17 - Quiz

Vraagteken
Zal ik even de afwas voor je doen?
Annie, wil jij mijn tasje even vasthouden?
Wie heb jij gisteren gezien? 

Slide 18 - Diapositive

Wat is een uitroepteken?
A
!
B
@
C
#
D
%

Slide 19 - Quiz

Uitroepteken
Als iemand luid roept, een bevel geeft of kwaad is, gebruik je een uitroepteken.

[1] 'Verdikkeme!', schreeuwde hij, 'Hoe kom ik hier weer uit!'
[2] Maak dat je wegkomt! 

Slide 20 - Diapositive

Vul de leestekens in.
Jeroen vroeg Wat moet ik doen om piloot te kunnen worden

Slide 21 - Question ouverte