G1a Latijn: SPQR verbuigen ZN

 Latijn
Door deze opdrachten krijg je een beeld van welke stof je al beheerst en voor welke stof je nog extra oefening / uitleg nodig hebt.
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

 Latijn
Door deze opdrachten krijg je een beeld van welke stof je al beheerst en voor welke stof je nog extra oefening / uitleg nodig hebt.

Slide 1 - Diapositive

Persoonsvorm en infinitivus

Slide 2 - Diapositive

Sleep de werkwoordsvormen naar het juiste vakje
pv 3e ev
pv 3e mv
infinitivus
vocat
necare
portant
audire
est
vident

Slide 3 - Question de remorquage

Vertaal: puer ridet.

Slide 4 - Question ouverte

Vertaal: iacent.

Slide 5 - Question ouverte

Vertaal: lacrimat.

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal: feminae venire recusant.

Slide 7 - Question ouverte

Nominativus en accusativus

Slide 8 - Diapositive

Welke functie heeft de nominativus?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Zelfstandig naamwoord
D
Werkwoord

Slide 9 - Quiz

Welke functie heeft de accusativus?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Zelfstandig naamwoord
D
Werkwoord

Slide 10 - Quiz

nom ev
acc ev
nom mv
acc mv
feminae
feminas
servum
servi
feminam
servus

Slide 11 - Question de remorquage

Kies de juiste vertaling van 'Rex servum vocat.':
A
De koning roept de slaaf.
B
De slaaf roept de koning.
C
De koningen roepen de slaaf.
D
De slaven roepen de koning.

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vertaling van 'Arborem femina videt.':
A
De vrouwen zien de boom.
B
De bomen zien de vrouw.
C
De vrouw ziet de boom.
D
De boom ziet de vrouw.

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vertaling van 'Regem necant.':
A
De koning doodt.
B
De koningen doden.
C
Hij doodt de koning.
D
Zij doden de koning.

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste vertaling van 'Pueros rex audit.':
A
De jongens horen de koning.
B
De jongen hoort de koning.
C
De koning hoort de jongens.
D
De koning hoort de jongen.

Slide 15 - Quiz

De verbuigingsgroepen

Slide 16 - Diapositive

In welke naamval staan de zelfstandige naamwoorden in de woordenlijst?
A
nom. ev.
B
acc. ev.
C
nom. mv.
D
acc. mv.

Slide 17 - Quiz

Soms staan er twee vormen van een znw in de woordenlijst, zoals 'rex, reges'. In welke naamval staat het 2e znw?
A
nom. ev.
B
acc. ev.
C
nom. mv.
D
acc. mv.

Slide 18 - Quiz

Waarom moet je voor groep 3 (rex, reges) de nom. mv. erbij leren?
A
Dat moest van Julius Caesar.
B
Je hebt het mv nodig om de stam te maken.
C
Om mij te pesten.
D
Zodat je weet dat het om verbuigingsgroep 3 gaat.

Slide 19 - Quiz

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
feminae
feminam
femina
feminas

Slide 20 - Question de remorquage

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
servum
servos
servi
servus

Slide 21 - Question de remorquage

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
reges
regem
reges
rex

Slide 22 - Question de remorquage

Tot welk groep hoort aqua?
A
femina
B
servus
C
donum
D
rex, reges

Slide 23 - Quiz

Tot welk groep hoort arbor, arbores?
A
femina
B
rex, reges
C
servus
D
tot geen enkele groep, want het is een werkwoord

Slide 24 - Quiz

Tot welk groep hoort locus?
A
femina
B
rex, reges
C
servus
D
tot geen enkele groep, want het is een werkwoord

Slide 25 - Quiz

Tot welk groep hoort mater, matres?
A
femina
B
rex, reges
C
servus
D
tot geen enkele groep, want het is een werkwoord

Slide 26 - Quiz

Vertaaltekst 1 (T1 op TB blz. 23)

Vertaaltips:
  • Vertaal eerst de persoonsvorm
  • Vertaal dan het onderwerp (als dat los in de zin staat)
  • Vertaal dan het eventuele lijdend voorwerp
  • Vertaal vervolgens de overgebleven woorden

Slide 27 - Diapositive